Net als Spinoza geloofde Albert Einstein niet in een persoonlijke God en dacht hij dat de wereld en ons handelen bepaald worden door natuurwetten. Dit wereldbeeld bevrijdde hem van egoïsme en nationalisme.
Het besef dat het determinisme van ‘Onze Ouwe’ [Einsteins koosnaampje voor de Natuur als geheel] ieder mens maakt tot een onmisbaar tandwieltje in het grote uurwerk van de kosmos, beleefde Einstein als een ‘kosmisch religieuze ervaring’. Een ervaring die ook Spinoza aan zijn deterministische blik overhield. Hij ‘was de eerste die met volstrekte consistentie de idee van een alles doordringend determinisme op menselijk denken, voelen en handelen toepaste’, schreef Einstein in 1932. Dit consequent doordacht determinisme hield voor Spinoza niet in dat je de natuur alleen maar als een gesmeerd causaalwerkend mechaniek voor je ziet, maar ook dat je daarvan zelf deel uitmaakt.
Zo’n wereldbeeld liet Einstein zien dat er meer was dan zijn eigen, nietige leven:
Of je de keten [van oorzaak en gevolg] tot in het oneindige kan volgen is natuurlijk de vraag, maar wat de wijze ten minste inziet is dat hij bestaat bij de gratie van de kosmos, de oneindige aaneenschakeling van oorzaak en gevolg. In dit besef overstijgt hij zijn eigen bekommernisjes, en omarmt hij de ‘bovenpersoonlijke waarden’ én bovennationale waarden. Zo iemand heeft zich bevrijd van menselijke egoïstische gevoelens als jaloezie, haat en van – de door Einstein later zo vervloekte – nationalistische trots. Een vrij mens is een sociaal mens.
Daarom zag Einstein zich vooral als wereldburger, en niet als Duitser of Zwitser.
Dit artikel is exclusief voor abonnees