Home Het toppunt van wansmaak

Het toppunt van wansmaak

Door Arnon Grunberg op 06 december 2010

Cover van 10-2010
10-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Sommige van mijn kennissen kijken naar tv-programma’s die ze wanstaltig vinden, en beweren daar op een metaniveau van te genieten.’ Arnon Grunberg gelooft niet in de diepte van plat vermaak. ‘Legitimering van wansmaak is het echte probleem.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het is een dubieuze eer als Filosofie Magazine een schrijver vraagt een ode aan de wansmaak te schrijven. Helemaal als de hoofdredactie ook nog laat weten: ‘U lijkt mij de uitgelezen auteur voor een dergelijke apologie.’
Even was ik benieuwd waarom men meteen aan mij dacht toen de wansmaak ter sprake kwam. Daarnaast vroeg ik mij af wat de noodzaak is van een dergelijke apologie, tegenwoordig lijkt iedereen met een zekere passie zijn eigen wansmaak te verdedigen.

Een dichter kan de reputatie hebben een slechte dichter te zijn. Van wansmaak zal men hem niet snel betichten. Hooguit zullen zij die van zijn gedichten genieten van wansmaak kunnen worden beschuldigd. Zoals de makers van een in onze ogen wanstaltig televisieprogramma eerder cynisch en berekenend zullen worden genoemd dan dat zijzelf beschuldigd zullen worden een slechte smaak te hebben.
Er wordt wel eens gezegd: ‘Wat een smakeloos programma is dat.’ Maar zelden of nooit wordt daaraan de conclusie verbonden dat het ook gemaakt zou zijn door smakeloze mensen.
De maker is cynisch of talentloos, de consument heeft goede of slechte smaak.

Sommige van mijn kennissen kijken naar tv-programma’s die zij wanstaltig vinden, over mensen die hun huis verbouwen bijvoorbeeld, en beweren daar op een soort meta-niveau van te genieten. Zij kijken dwars door de wanstaltigheid heen en genieten er tegelijkertijd van. Maar zoals ironie op een gegeven moment omslaat en zijn dubbelzinnigheid verliest, zo vrees ik dat op meta-niveau genieten van wanstaltigheid uiteindelijk gewoon genieten van wanstaltigheid wordt. De dubbelzinnigheid is slechts de schaamlap.

De eerste keer dat ik gedwongen werd mij te verdiepen in wansmaak was jaren geleden tijdens een diner in Italië met een toenmalige vriendin. Zij beweerde dat het toppunt van wansmaak was als mensen ingelijste posters aan hun muren hadden hangen.
Nu moet ik bekennen dat het mij toen en nog steeds niet zoveel uitmaakt wat mensen aan de muur hebben hangen. Ik kom niet zo vaak bij de mensen thuis en als ik er kom, kijk ik met het nieuwsgierige oog van de amateur-antropoloog naar wat men aan zijn muren heeft hangen. Het onderscheid maken tussen goede en slechte smaak lijkt mij het werk van de amateur-antropoloog in de weg te staan.

Mijn toenmalige vriendin sprak echter met zo veel passie en afschuw over die ingelijste posters dat het eerste dat mij te binnen schiet bij wansmaak nog altijd een ingelijste poster thuis aan de muur is.
Je hoeft het werk van Bourdieu niet van a tot z te hebben gelezen om te begrijpen dat mijn toenmalige vriendin een milde klassenstrijd aan het uitvechten was; de codes van de ene klasse zijn niet die van de andere. Om je te onderscheiden heb je iemand nodig op wie je kunt neerkijken. Zonder wansmaak geen goede smaak.

Wie op een neger neerkijkt omdat hij een donkere huidskleur heeft (ook een kwestie van smaak welbeschouwd) is een racist maar wie neerkijkt op een persoon met ingelijste posters aan de muur kan dat straffeloos doen, hij heeft zelfs een goede smaak.
Meestal wordt er over smaak gesproken als het over kunst gaat.
Vermeende wansmaak kan literair gezien bruikbaar zijn. Zoals Flaubert zei: ‘Niets is moeilijker dan om over middelmaat te schrijven.’
Sommigen denken dat zij die van slechte boeken, slechte muziek en slechte televisieprogramma’s genieten ook wel slechte mensen zullen zijn of anders wel worden. Anderen zijn van mening dat het consumeren van goede muziek en goede literatuur je tot een goed mens maakt of dat je er beter van wordt.

George Steiner bleef erop hameren dat je het werk van Goethe gelezen kunt hebben en prachtig Chopin kunt spelen en toch een massamoordenaar kunt zijn.
In sommige kringen in Nederland worden die uitspraken van Steiner als onnodig verwarrend beschouwd; goede mensen consumeren goede kunst. En wie slecht is, wordt er vanzelf beter door.
Het grootste gevaar voor de goede smaak: de missionarissen – intuïtief heb ik een hekel aan alle missionarissen, of zij nu voor de katholieke kerk werven in Zuid-Amerika of voor de goede smaak in een krant die serieus wordt genoemd. Ik onderken het belang van onderwijs. Maar er is verschil tussen een onderwijzer en een missionaris.

Anderen zijn angstiger om als elitair of arrogant te worden beschouwd. Zo iemand zegt bijvoorbeeld: ‘Ik houd zeer van de gedichten van Pessoa, maar ik kan ook vreselijk genieten van André Hazes.’ Het is ook mogelijk dat aan deze bewering schaamte voor de liefde voor Hazes ten grondslag ligt.
Niet vreemder zou zijn: ‘Ik houd enorm van Goethe, ik ben op het vierlettergrepige woord in zijn toneelwerk gepromoveerd, maar van orale seks kan ik ook vreselijk genieten.’
In de herfst van 2010 werd in Nederland het televisieprogramma Oh Oh Cherso uitgezonden, een programma dat in brede kring als wanstaltig werd beschouwd. Het had hoge kijkcijfers en dook om mij onduidelijke redenen op in menige discussie over kunst en kunstsubsidie.
Een geesteswetenchapper beweerde in de Volkskrant dat het misschien wel net zo waardevol zou blijken te zijn als Romeo en Julia van Shakespeare en ook in NRC Handelsblad werd een poging gedaan in het televisieprogramma serieuze kunst te zien.

Geen enkele doorwrochte analyse van Shakespeare en dat programma lag aan die stellingen ten grondslag, slechts de behoefte de sociale codes te herdefeniëren om de eigen wansmaak te legitimeren: wij kunnen van het wanstaltige genieten en toch tot de hogere klasse behoren omdat wij in dat wanstaltige iets zien wat verborgen blijft voor gewone mensen.
Het wanstaltige wordt pas interessant en object van discussie als het gelegitimeerd wordt door hoge kijk- of verkoopcijfers. Dat er uiteindelijk geen andere legimitatie lijkt te bestaan dan die cijfers, of het nu over het wanstaltige gaat of het zogenaamd hogere, is nog wanstaltiger.
Wansmaak is niet zozeer problematisch – ik hoef daarvoor geen ode aan de wansmaak te schrijven – als wel de legitimering ervan. Dat de huisvader vrijdagmiddag naar de hoeren gaat, soit, maar als hij gaat toelichten dat het niet om ordinaire seks gaat maar om liefde tussen hem en de prostituee en dat hij desalniettemin bijzonder veel houdt van zijn kinderen en vrouw, dat is het werkelijke toppunt van wansmaak.