Dit artikel is exclusief voor abonnees
Nadar is misschien een verzinsel op papier, de eigengereide Duitse idealist Johann Gottlieb Fichte is dat zeker niet. En behalve een theorie van een zichzelf scheppend Ik heeft Fichte net als de fictieve Nadar zelf ook een nogal onverwoestbaar ego. Met alleen een kandidaatsdiploma theologie op zak, stuurt hij de grote Immanuel Kant een manuscript waarvan de Verlichtingsdenker uit Königsberg zeer onder de indruk is. Al enkele jaren daarna krijgt Fichte een leerstoel aan de universiteit van Jena. ‘Maar Fichte is zo’n ontzettende blaaskaak’, lacht Ernst-Otto Onnasch, van het Vlaams-Nederlandse Centrum voor Duits idealisme. ‘Terwijl hij op het moment van zijn aanstelling zo arm is als een luis en blij zou moeten zijn met elke baan, eist hij voor z’n eerste jaar een sabbatical om een boek te kunnen afronden. Op deze manier jaagt hij om de haverklap de Duitse intelligentsia tegen zich in het harnas.’
De lastige maar geniale Fichte trekt volle zalen met zijn colleges – waarin hij, als enige in die tijd, niet doceert uit de handboeken. ‘Ze staan letterlijk op stoelen en banken. Maar als hij zijn colleges tegelijkertijd met de zondagse kerkdienst geeft, is het natuurlijk echt hommeles.’ Hij krijgt het aan de stok met de kerkelijke autoriteiten. Het moet volgens Onnasch op het hoogtepunt van deze beroemd geworden atheïsmestrijd zijn, dat Fichte de wat aanmatigend klinkende uitspraak doet: ‘Het heelal is vergankelijk, ik niet’. Onnasch: ‘In Oproep aan het publiek schrijft hij dan iets in de trant van “jullie zijn allemaal sukkels dat jullie het niet zien, en uiteindelijk krijg ik gelijk”.’
Onwrikbaar ik
En volgens Fichte kan dat, omdat al onze kennis is te herleiden is tot een onwrikbaar Ik, een Ik dat zichzelf en vervolgens de hele wereld schept. Met grootheidswaan heeft dat weinig te maken. Want ‘Ik’ is niet: ‘Fichte’. Willen we al onze ervaringen en kennis funderen, dan stuiten we hoe dan ook op dit Ik. Wat je ook ziet of hoe je ook denkt, de wereld verschijnt altijd in de ik-vorm, als mijn wereld. Onnasch: ‘Maar die “Ik” is niet dezelfde als de ik van “jij en ik”. Fichte heeft het allereerst over het transcendentale Ik, wat zoveel betekent als “de ik die alles mogelijk maakt”. Daarom heeft hij het ook wel over een Tathandlung, een daad. En daarmee bedoelt Fichte niet zomaar een daad, maar een daad die niet door iets anders dan door zichzelf wordt veroorzaakt. Het Ik is absolute vrijheid.’
Zodra je probeert niet alleen een huis, maar de hele wereld, of zelfs het hele bestaan te funderen, kom je algauw in een wat stroperige redenering terecht. Zoals bijvoorbeeld de onbewogen beweger van Aristoteles, die alles in gang zet. Zo’n fundament blijft onbevredigend, omdat je je met alle gemak nog steeds kunt blijven afvragen, waar de onbewogen beweger zo plotseling zelf vandaan kwam. Misschien een kinderlijke, maar niet minder te serieus te nemen vraag. Net als de volwassen variant: ‘Waarom is er iets en niet veeleer niets?’ Hoewel Kant met de ludieke opmerking kwam dat juist dat soort vragen typisch zijn voor de verstandige wezens die wij zijn, is het toch vooral Fichte die zo kien was om van dat typisch menselijke dan maar meteen het fundament te maken voor alle ervaring. Er is er immers maar één die in alle onbeantwoordbare vragen overeind blijft, dat ben ‘Ik’. En wie alles kan vragen, bestaat ook in absolute vrijheid.
Het ‘Ik’ bij Fichte moet dus worden opgevat als de structuur waarin wij dingen kennen, vragen en ervaren. Die structuur is in onze eindige wereld verdeeld over alle mogelijke mensen die er op de wereld kunnen rondlopen. Want waar een wereld beperkt is door ruimte en tijd, daar is niet één plek aan te wijzen waar zo’n allesomvattend, absoluut vrij ego zijn plaats inneemt.
Deze geconstateerde eindigheid speelt in Fichtes idealistische metafysica een beslissende rol. Aangezien iedereen die bij zichzelf te rade gaat hoe dan ook het ‘Ik’ aantreft, voelt ook iedereen op z’n klompen aan dat als hijzelf zo’n beperkt ik heeft, er op z’n minst nog een ik moet rondlopen dat niet allesomvattend is.
Dit is zo’n belangrijke constatering voor Fichte omdat hij daarmee laat zien dat niemand alleen op de wereld is. Want hoe groot het ego van Fichte zelf ook is, zijn hele filosofie is erop gericht te laten zien, dat echte kennis leidt tot het moreel goede. Het ik dat zichzelf in vrijheid schept komt terecht in een wereld met andere zielen en moet daar zijn vrijheid delen. Waar twee of meer zielen zijn, kan niemand de absolute vrijheid opeisen. En onder het absolute bewind van Napoleon lag dat helemaal niet zo voor de hand.
De moraal die daaruit volgt is interessant’, volgens Onnasch. ‘Hij sprak bijvoorbeeld als een van de eersten over de immorele exploitatie van derde-wereldlanden door Europa. Maar de causaliteit waarmee Fichte uit het Ik alle praktische leefregels laat volgen doet toch een beetje dwangmatig aan. Zo meent hij met zijn metafysica ook te hebben bewezen dat iedereen in zijn paspoort verplicht een zelfportret moet dragen. Hij was zijn tijd vooruit, maar de noodzakelijkheid ervan ontgaat me.’
Helaas moest het grote ego van Fichte al vroeg wijken voor het onstuitbare ego van Napoleon. Op 52-jarige leeftijd wordt hij getroffen door een dodelijke tyfusinfectie, die zijn vrouw als verpleegster in de kampen met slachtoffers van de oorlog had opgelopen.
Oproep aan het publiek. De atheismestrijd van 1798-1799, door J.G. Fichte, Inleiding, vertaling en annotaties van Peter Jonkers, uitg. Kok Agora, Kampen 1994
Over het begrip van de wetenschapsleer of de zogenoemde filosofie (vert. van: Ueber den Begriff der Wissenschaftslehre), door J.G. Fichte, inleiding, vertaling en annotaties van Ernst-Otto Onnasch, uitg. Boom, Amsterdam 1995