Home Het goede, ware & schone: Paul Scheffer

Het goede, ware & schone: Paul Scheffer

Door Anton de Wit op 28 juni 2005

06-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Natuurlijk kun je een samenleving niet reduceren tot een blauwdruk. Maar toch, Paul Scheffer mist bij politici het lef te bouwen aan een ideale maatschappij. Zoals zijn grootvader – een ouderwetse Amsterdamse 'ingenieurssocialist' – dat létterlijk deed. Dan toch zelf maar de politiek in? 'We zullen zien, eerst mijn boek afmaken.'

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Keurige stapeltjes boeken slingeren door zijn ‘eigen biotoop’, zoals Paul Scheffer (1954) zijn Amsterdamse werkkamer noemt. Dat heeft een reden, vertelt de publicist: hij staat op het punt om een paar weken naar Frankrijk te gaan, waar hij in alle rust de laatste hand kan leggen aan zijn nieuwe boek, dat later dit jaar moet verschijnen en de titel Het land van aankomst zal dragen, een knipoog naar Eduard Du Perron. Hij was juist bezig de literatuur uit te zoeken die hij daarvoor mee moet nemen – zo’n zeventig boeken zullen in zijn koffer meegaan. James Baldwins Collected Essays, La trahison des clercs van Julien Benda, Boston’s Immigrants van Oscar Handlin, De kunst van het overleven van Wim Willems. Om er maar een paar te noemen. ‘Je zult altijd zien dat je daar bent en denkt: had ik dat ene boek maar meegenomen.’

De kans dat Scheffer voor dit nieuwe boek een tekort aan stof zal hebben, is echter zeer gering. Het zal namelijk gaan over het onderwerp waar hij zich de afgelopen vijf jaar intensief mee bezig heeft gehouden: de multiculturele samenleving. Over de precieze inhoud doet Scheffer geheimzinnig; dat moet een verrassing blijven, en het zal voor velen ook een verrassing zijn, zegt hij met een jongensachtige twinkeling in de ogen. Eén tipje van de sluier wil hij wel oplichten: het boek zal ‘voorbij het drama’ zijn. Daarmee verwijst hij naar zijn roemruchte essay Het multiculturele drama uit 2000, waarin Scheffer de noodklok luidde over de integratie van allochtonen in Nederland. Nog steeds is het artikel een ijkpunt in het multiculturele debat, de titel is bijna spreekwoordelijk geworden.

‘Juist daarom wil ik in mijn nieuwe boek over Het multiculturele drama heen reiken’, zegt Scheffer. ‘Het heeft geen zin om een boek te schrijven dat nogmaals dezelfde diagnose stelt en uitvergroot. Ik wil geen gevangene worden van mijn eigen analyse. Je wordt erop aangesproken, je wordt neergezet als de man die dat-en-dat heeft geschreven. De verleiding is dan ook groot om alleen datgene in de werkelijkheid te zien wat je diagnose bevestigt. Dat is de afgelopen jaren op zich niet zo moeilijk geweest. Vijf jaar geleden moest ik iedereen nog uitleggen wat ik bedoelde met de term multicultureel drama. Dat hoeft nu niet meer.’

In die luttele vijf jaar is dus veel veranderd. Is Paul Scheffer ook veranderd? Tientallen artikelen schreef hij over het onderwerp, honderden publieke debatten woonde hij bij, duizenden gesprekken voerde hij. En met veel plezier, vertelt hij. Hij heeft geluisterd, aantekeningen gemaakt – bij ieder debat pikte hij wel wat nuttige opmerkingen op. Als publicist, ziet hij ‘hoor en wederhoor’ als zijn verantwoordelijkheid. ‘Je bent als individu verantwoordelijk voor wat je schrijft, die verantwoordelijkheid moet je nemen door in gesprek te gaan met anderen. Dat is voor mij een grondregel van het intellectuele leven, dat je je blootstelt aan kritiek.’

Heeft de kritiek invloed gehad op zijn harde oordeel van toen? Scheffer: ‘Nee, want ik vond mijn oordeel destijds niet te hard. Wel graaf ik dieper. Ik wil een geloofwaardige manier vinden om uit de impasse te komen. Als dat niet lukt heeft het geen zin om het boek te schrijven. Ik wil de woorden vinden om mezelf met de situatie te verzoenen. Niet door te zeggen: het is nu eenmaal zoals het is, dus laten we er het beste van maken. Ik wil de veranderingen niet ondergaan, maar iets terugzeggen.’
 

Idealistisch

Scheffer beaamt dat hij daarmee een uitgesproken idealistische houding aanneemt. ‘De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid zegt: we zijn de facto een immigratieland geworden, of we dat wenselijk vinden of niet. Waarbij de eigenlijke politieke en morele vraag – wat willen we zijn? – tussen haakjes wordt geplaatst en er meteen over wordt gegaan tot de orde van feitelijkheid. Men wil zich blijkbaar geen voorstelling meer maken van wat een beschaafde, fatsoenlijke samenleving is. Ikzelf onderzoek het bestaande graag vanuit het oogpunt van het wenselijke, ik probeer de morele vragen overeind te houden. Het zou nuttig zijn om ook in de politiek weer eens een onderscheid te gaan maken tussen wat is en wat zou moeten zijn – het beroemde onderscheid dat David Hume maakt tussen is en ought.’

Men moet de samenleving vorm durven geven, vindt Scheffer. Vormgeving is zingeving, schreef hij eens. Ter illustratie verwijst hij naar zijn grootvader, die tussen 1928 en 1952 hoofd was van de afdeling stadsontwikkeling van Amsterdam. Maakbaarheid was nog geen verdachte term in die tijd, en Scheffer senior gaf vorm aan de hoofdstad vanuit een beschavingsideaal, dat zijn kleinzoon nu liefdevol typeert met het ouderwetse begrip ‘ingenieurssocialisme’. Scheffer: ‘Die habitus vind ik erg mooi. Achter zijn opvattingen over tuinsteden gingen allerlei ideeën over de goede gemeenschap schuil. Want de ruimtelijke dimensie van het leven heeft een enorme betekenis. Ik ben het eens met de Duitse filosoof Peter Sloterdijk als die schrijft dat stadsmuren vroeger niet alleen een bescherming naar buiten waren, maar ook een kring van betekenisgeving voor de mensen die binnen die muren woonden. Een sfeer waarbinnen meneen bepaalde identiteit kon delen. En de stad is natuurlijk een metafoor voor de samenleving.’

Maar heeft het verval van een stadsdeel als de Bijlmermeer – bij uitstek een wijk die vanuit een beschavingsideaal is gebouwd – niet de beperking van het maakbaarheidsideaal aangetoond? ‘Natuurlijk, er zijn in de Bijlmer een paar cruciale fouten gemaakt. In de architectuur zijn indefensible spaces ontstaan, waar nu criminaliteit heerst. Maar daar kunnen we iets van leren. We zijn wijzer geworden. Uiteraard zijn er grenzen aan het planmatige denken. Ik ben ook geen voorstander van het type plandenken waarin de samenleving tot blauwdruk wordt gereduceerd. Maar dat betekent niet dat we het plannen helemaal los moeten laten. Naar mijn idee is dat het einde van de politiek. Dan gaat bestuur alleen nog maar over het beheer van het bestaan. Dat kun je ook aan ambtenaren en technici overlaten.’

‘De relativering van de maakbaarheid heeft tot slechte dingen geleid, onder meer dat er op onnadenkende wijze instellingen zijn geprivatiseerd. Ook zijn instituties die je niet zomaar aan anderen kunt overdragen, zoals het onderwijs, slecht onderhouden. Wat hebben we eraan dat de overheid zich daaruit terugtrekt? Er zal nationaal gedebatteerd moeten worden over de vraag wat we over willen dragen aan komende generaties. Zo vind ik ook dat er een nationaal debat had moeten zijn over de architectuur en verwezenlijking van Vinex-wijken. Er worden honderdduizenden huizen gebouwd in Nederland, men maakt opnieuw de fout van het scheiden van wonen en werken. Dus er wórdt gepland. Dan kun je het beter bewust doen en de verbeeldingskracht aanspreken. Ik zie daar te weinig van. Ik geloof dat er nog steeds behoefte is aan verbeeldingskracht.’
 

Lijsttrekker

Is dat soms de reden dat de kranten in februari plots meldden dat Scheffer overwoog zich namens de PvdA kandidaat-lijsttrekker te stellen voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 2007? ‘Ja, dat zou goed kunnen’, zegt Scheffer, om daar meteen aan toe te voegen: ‘Dat nieuws is ten onrechte in de krant gekomen, het is erg voorbarig, het speelt pas volgend jaar. Ik ben er over na aan het denken, maar het houdt me nu nog niet verschrikkelijk bezig.’

Maar toch: wat beweegt een gevierd schrijver en wetenschapper – hij is momenteel bijzonder hoogleraar grootstedelijke problematiek aan de UvA – om een overstap naar de politiek te overwegen? Voor de tweede keer zelfs, want in 1993 stond hij ook al op een verkiesbare plaats bij de parlementsverkiezingen, maar hij trok zich te elfder ure terug. ‘Ik heb altijd op het kruispunt gestaan van wetenschap, journalistiek en politiek. Ik zie mezelf als een grensganger. Ik vind mezelf geen wetenschapper, ook al geef ik twee dagen per week les aan de universiteit. Ik zie mezelf niet als journalist, omdat ik altijd een hang heb gehad naar opinievorming, waar de journalist toch in eerste instantie registreert. En ik heb mezelf nooit als politicus gezien in de zin van partijpoliticus. Ik ben niet zo’n partijganger, als ik een kudde zie zet ik instinctief een paar stappen opzij. Ik kan dus niet zeggen dat ik echt bij de Partij van de Arbeid hoor. Ik voel me wel verwant met de sociaal-democratie, maar dat heeft meer met een lange traditie te maken dan met de mensen die dat gedachtegoed op dit moment belichamen.’

‘Ergens heb ik het platoonse idee dat politiek meer iets is voor op latere leeftijd. Iemand zei tegen me: als je de politiek in wilt moet je je denken achter de rug hebben. Er wordt zo’n beslag op je gelegd dat je nauwelijks toe komt aan grote nieuwe ideeën. Of mijn ideeën zo rijp zijn moeten anderen maar beoordelen. Maar ik heb me nu dertig jaar op allerlei manieren met de politiek bemoeid – ik ben vaak door politici uitgenodigd, ik heb voor de Wiardi Beckman Stichting gewerkt – dus ik heb wel het idee dat ik over een aantal dingen echt iets te zeggen heb.’

Maar heeft hij als onafhankelijk en toonaangevend publicist niet veel meer invloed dan als parlementariër? ‘Ik weet het niet’, verzucht Scheffer. ‘Ik zie ook wel dat ik veel moeite heb gedaan om te komen waar ik nu ben, en ik zie het nog steeds als work in progress. Als ik door de essayistiek kan bijdragen aan de samenleving waar ik deel van uit maak, kom ik dicht in de buurt van wat ik altijd gedroomd heb. Ik heb me altijd het leven voorgesteld dat ik nu leef. Mijn eigen intuïtie en spoor volgen, schrijvend, denkend. Ik heb een enorme vrijheidsdrang. En toch is er iets in me dat zegt: waarom zou je niet een aantal jaren in het parlement gaan zitten? Het is geen levenslange veroordeling. Ik zie het als een soort sociale dienstplicht, als een verantwoordelijkheid. Ik ben een romanticus, kan me niet losmaken van het idee van de geëngageerde intellectueel die uiteindelijk zijn spoor in de werkelijkheid trekt. En natuurlijk zou ik beter moeten weten. Ik weet echt nog niet waar het toe gaat leiden. We zullen het wel zien. Eerst mijn boek afmaken.’