Home Het goede, ware & schone: Jonathan Safran Foer

Het goede, ware & schone: Jonathan Safran Foer

Door Marco Kamphuis op 16 augustus 2005

07-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Ik zou juist nu een boek over een achtentwintigjarige Irakees willen lezen: hoe laat staat hij op? Neemt hij een douche vóór het ontbijt of erna?’ De Amerikaanse schrijver Jonathan Safran Foer (28) over ‘het schijnbaar onbelangrijke leven van een individu’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het gesprek vindt plaats in de kleine, klassiek ingerichte bibliotheek van het hotel waar Jonathan Safran Foer verblijft. De Amerikaanse schrijver kijkt om zich heen: ‘Er zijn in deze kamer een heleboel prachtige boeken die een goed verhaal vertellen, die vermakelijk zijn, maar als je ze dichtslaat en op de plank terugzet om aan een volgend boek te beginnen, ben je nog steeds dezelfde persoon. Wat is dan de noodzakelijkheid van dat boek? Voor mij is een goed boek iets waarover je blijft nadenken als je het uit hebt, een boek waardoor je verandert. Zulke boeken wil ik schrijven.’

Jonathan Safran Foer heeft slechts twee romans op zijn naam staan, Alles is verlicht en Extreem luid & ongelooflijk dichtbij, maar die werden wel wereldwijd gunstig ontvangen. De roem is de achtentwintigjarige niet naar het hoofd gestegen: zijn verschijning is onopvallend, zijn houding correct, voorkomend, een tikje gereserveerd.

‘In een goed boek gaat het niet om het uitzicht, maar om het raam waar je doorheen kijkt. Het uitzicht is de wereld, en je eigen plaats in de wereld. Er worden op dit moment veel boeken geschreven die het uitzicht bieden in plaats van het raam, het doel in plaats van de middelen. Als ik schrijf, wil ik de manier van kijken van de lezer veranderen. Het is mij er niet om te doen iets moois te maken, het hoeft niet eens prettig leesbaar te zijn – goed, de lezer moet het natuurlijk prettig genoeg vinden om het uit te lezen –, maar mijn doelstelling is iemands waarneming veranderen.’

Is dat de belangrijkste functie van literatuur?
‘Zonder enige twijfel.’

In Foers literatuuropvatting draait het om de lezer. Schrijven is communiceren. ‘Ik zou niet tevreden zijn met een boek dat niet gepubliceerd werd. Schrijven is niet zoiets als zingen onder de douche; het is zelfs niet als zingen op een podium. Voor mij is het eerder iets als samen zingen, rond een kampvuur of zo. Een boek is voor mij niet geslaagd als de lezer niet een soort co-auteur wordt…’ Aarzelend: ‘Om duizend redenen is het ingewikkeld erover te praten. Ik heb pas twee boeken geschreven. Ik ben niet bepaald een doorgewinterde schrijver, geen expert – maar één ding weet ik wel: het is voor mij enorm belangrijk dat de lezer het idee heeft dat het ook zíjn boek is.’

Mogelijk schuilt daarin een probleem. Als de lezer zich het boek toe-eigent, leest hij dan niet wat hij erin wíl lezen? Wat komt er dan van die veranderde waarneming terecht? Reikt de invloed van een schrijver wel zo ver als Foer denkt?

‘Ik denk dat schrijvers in hun boeken geen vragen beantwoorden, maar vragen stellen. Het is niet zo dat invloedrijke boeken een bepaalde les leren. Uiteindelijk is ieder boek ofwel een punt, ofwel een vraagteken. Laten we eens naar hedendaagse schrijvers kijken. Denk aan iemand als Ian McEwan: is hij een punt of een vraagteken? Ik denk dat hij een punt is. En Philip Roth, is die een punt of een vraagteken? Hij is overduidelijk een vraagteken. Ik zeg niet dat het een per definitie beter is dan het ander; maar ik weet wel dat ik alleen maar boeken wil schrijven die vraagtekens zijn. Mijn eerste boek eindigde midden in een zin; daarmee maakte ik duidelijk dat het open was, dat het niet om dat ene verhaal ging, maar een uitnodiging tot nieuwe verhalen was.’

Atlas van je onderbewuste
De lezer veranderen is Foers doel, maar een boek kan ook de schrijver veranderen. Werkend aan Alles is verlicht ontdekte Foer dat zijn joodse wortels kennelijk veel meer voor hem betekenden dan hij had gedacht, en zijn tweede roman bracht aan het licht dat New York een grote invloed op hem heeft, terwijl hij daarvoor meende evengoed ergens anders te kunnen wonen. ‘We denken allemaal dat we weten wie we zijn, maar onze voorstelling van onszelf heeft meer te maken met wie we zouden willen zijn, dan met wie we werkelijk zijn. Een boek dat je schrijft is een soort atlas van je onderbewuste; het is heel leerzaam dat onder ogen te krijgen. Ik ben veranderd in zoverre dat ik meer over mezelf aan de weet ben gekomen.’

Het tweede boek schrijven was lastiger dan het eerste, en Foer verwacht dat het derde hem nog meer moeite zal kosten. ‘Met het toenemen van je levenservaring word je je bewust van de oneindige hoeveelheid verhalen die je zou kunnen schrijven. Je moet dus selecteren. Bij het schrijven van Extreem luid & ongelooflijk dichtbij had ik vanaf de eerste zin het besef mogelijkheden uit te sluiten: als ik deze zin koos, zou ik dus niet vanuit het perspectief van een vrouw schrijven, mijn verhaal zou zich niet in China afspelen, en niet in de toekomst. Met iedere volgende zin beperk je de mogelijkheden, en dat heeft iets pijnlijks. Daar komt bij dat een schrijver zich in toenemende mate realiseert hoe onnauwkeurig het schrijven is: je zegt per definitie nooit wat je wilt zeggen.’

Foer zal nooit tevreden zijn over wat hij geschreven heeft – ‘en zo hoort het ook’ –, maar hij is er wel trots op schrijver te zijn. Als hij schrijft, denkt hij na over hoe andere mensen leven, en het gevolg daarvan is dat hij voor anderen openstaat, dat hij met de wereld begaan is.

Dus schrijven brengt het beste in hem naar boven?

‘In die termen heb ik er nooit over nagedacht. Zo klinkt het wel als iets heel moois.’

Dat is het misschien ook.

‘Misschien wel.’ Hij denkt lang na. ‘Ja, het is waar, schrijven brengt het beste in mij naar boven. Ik weet dat ik niet volmaakt ben: ik lieg, ik heb slechte gedachten, maar als ik schrijf, zie ik dat in ieder geval onder ogen; dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat ik daardoor een eerlijk mens word, maar wel dat ik mezelf zie zoals ik werkelijk ben.

Wolkenkrabbers   
Extreem luid & ongelooflijk dichtbij gaat over een negenjarige jongen die zijn vader heeft verloren bij de aanslagen op het WTC in New York. Foer woont in New York. Wist hij meteen na de aanslag dat hij hierover zou gaan schrijven?

‘Ik wist meteen dat ik er níet over wilde schrijven. Ik was bezig met een heel ander boek. Kranten en tijdschriften vroegen me of ik een stuk over de aanslag wilde schrijven; veel schrijvers hebben dat gedaan, maar ik weigerde. Ik wil mijn gedachten uitdrukken door fictie, niet door journalistiek. Ondertussen begon de roman waaraan ik werkte te veranderen: er kwamen opeens wolkenkrabbers en vliegtuigen in voor. Het was duidelijk waar het op uit zou draaien. Uiteindelijk staakte ik mijn verzet en schreef over de ramp die zo’n grote rol in mijn – ons – leven speelde.’

Foer wil de Amerikaanse visie op de aanslag bijstellen door de emoties van individuen tegenover de generalisaties van politici te plaatsen. ‘George Bush heeft het over “Amerikaanse idealen”. Wat zijn dat? Zijn mijn idealen dezelfde als die van iemand in Alaska? De woorden die Bush gebruikt, beginnen met een hoofdletter: Amerika, Terrorisme, Rechtvaardigheid, Arabier. Hij is de enige niet, de meeste politici spreken zo. En dat kan ook niet anders, want een politicus spreekt namens degenen die hij vertegenwoordigt. Een romanschrijver kan juist het tegenovergestelde doen, hij kan uitdrukking geven aan de woorden met een kleine letter: hij kan een herkenbaar personage een concrete gebeurtenis laten meemaken, op een gegeven tijdstip, op een bepaalde plaats. Het schijnbaar onbelangrijke leven van een individu beschrijven, dat is het krachtigste schrijven – en ook het meest politieke schrijven. Ik zou juist nu een boek over een achtentwintigjarige Irakees willen lezen: hoe laat staat hij op? Neemt hij een douche vóór het ontbijt of erna? Woont hij bij zijn ouders? Wat eet hij? Als je zulke simpele dingen weet, raak je betrokken bij andere mensen. Zo schept literatuur een medeleven dat door de politiek nooit tot stand kan worden gebracht.’

Tegenwoordig wordt fictie ondergewaardeerd en journalistiek overgewaardeerd, meent Foer. ‘We hebben onze troepen naar Irak gestuurd, omdat we vertrouwen hadden in journalisten. De New York Times, de meest achtenswaardige krant ter wereld, deelde ons mee dat er massavernietigingswapens in Irak waren. Honderdduizend levens gingen verloren.’

Is fictie een geschikte methode om de realiteit te onderzoeken, misschien zelfs de waarheid te vinden?

‘Fictie verzet zich tegen de waarheid. Goede fictie gaat over de waarheid van het perspectief. De waarheid is: ik zie de dingen anders dan jij. Bijna iedereen heeft de beelden van 11 september op televisie gezien, en toch hebben geen twee mensen hetzelfde gezien. Dat is de waarheid van die gebeurtenis. De waarheid is dat we er geen bewering over kunnen doen die voor iedereen geldt.’

Zou er werkelijk iemand zijn die iets anders heeft gezien dan dood en vernietiging? De interpretatie van dat beeld verschilt, bedoelt Foer. In zijn boek brengt hij de aanslag op het WTC, die veel Amerikanen als uniek in de geschiedenis zien, in verband met het bombardement op Dresden en de atoombom op Hiroshima.

‘Hoe rechtvaardigen we het bombardement op Dresden? We zeggen: “Het was iets verschrikkelijks, er vielen veel burgerslachtoffers, maar het was in verhouding tot het kwaad dat de Duitsers de wereld toebrachten.” De helft van de wereldbevolking zegt hetzelfde over 11 september. Het hangt allemaal van het perspectief af.’

Soms treft Foer het verwijt dat hij artistiek en commercieel succes uit historische tragedies put (Alles is verlicht ontleent zijn emotionele lading grotendeels aan de jodenvervolging in Oekraïne). Hij werpt tegen dat niemand het vreemd vindt wanneer journalisten over bestaand leed berichten, terwijl die daar ook de vruchten van plukken: ‘Bedenk wel dat de prijzen van reclame en advertenties na 11 september stegen, omdat televisiezenders en kranten zo’n groot publiek hadden. Verslaggeving over de ramp leverde de media geweldig voordeel op. Ik zeg niet dat dat verkeerd is. Journalisten willen belangrijke onderwerpen verslaan, en wie dat goed doet, wordt beloond. Dat is een bijkomstig feit. Het is waar: er bestaat een risico dat een schrijver het emotionele effect van zijn boek niet zelf verdient, maar van de feiten leent. Dat is echter geen reden om niet over belangrijke onderwerpen te schrijven. Ik vind de manier waarop kunst ernstige kwesties behandelt zo waardevol, dat ik dat het risico waard acht. Natuurlijk sta ik erbij stil dat je als schrijver een vreselijke tragedie voor artistieke doeleinden gebruikt, maar dat zijn wel de meest nobele doeleinden. Kunst drukt het meest uit wat het betekent mens te zijn.’
 
Extreem luid & ongelooflijk dichtbij, door Jonathan Safran Foer, vert. Gerda Baardman en Tjadine Stheeman uitg. Anthos, Amsterdam 2005, 376 blz., € 19,95