Home Het goede, ware & schone: Henkes & Bindervoet

Het goede, ware & schone: Henkes & Bindervoet

Door Anton de Wit op 03 oktober 2005

08-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

'Het is al een hele kunst om één mens tot leven te wekken in een roman. Houd dus maar op over dé mens.' Henkes & Bindervoet, schrijvers, tekenaars en vertalers van het onvertaalbare.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Je zit met de handen in het haar als je Finnegans Wake hebt vertaald.’ Robbert-Jan Henkes bedoelt maar: voor een vertaler bestaan maar amper grotere kluiven dan het laatste grote werk van de Ierse romancier James Joyce. Finnegans Wake wordt vanwege de droomachtige stroom van vreemde woorden en woordspelingen vaak onvertaalbaar genoemd. Henkes en zijn vaste partner in crime Erik Bindervoet deden er acht jaar over om het tegendeel te bewijzen. Hoe ze dat flikten beschreven zij eerder dit jaar in Finnegancyclopedie, op zichzelf ook al een kloek en lezenswaardig boekwerk.

Maar goed, Bindervoet en Henkes zaten dus met de handen in het haar. Joyce zelf stierf niet lang na zijn bevalling van de Wake. Het Amsterdamse vertaalduo – tevens verantwoordelijk voor het vernederlandsen van onder meer Tarkovski, Shakespeare en Mariëngof, maar ook de songteksten van The Beatles en de dagboeken van Kurt Cobain – houdt echter niet van ‘dergelijke makkelijke oplossingen’. Bindervoet: ‘We zaten met onze uitgever rond de tafel en vroegen ons af: wat valt er verder nog te vertalen? We kwamen tot de conclusie dat alleen Monty Python en Bob Dylan nog uitdagingen zijn.’

Het werd Dylan. (Monty Python moet nog even wachten.) Bindervoet en Henkes zijn op dit moment volop aan de slag met de complete canon van songteksten van de Amerikaanse singer-songwriter. ‘We breiden het Nederlandse liedrepertoire uit met maar liefst 354 nieuwe, zingbare liederen’, constateert Bindervoet tevreden. Wederom valt er iets te bewijzen voor de twee, nu niet zozeer over hetgeen vertaald wordt, maar over de doeltaal. Henkes: ‘Vaak wordt gezegd: je kunt in het Nederlands geen goede liedjes in schrijven. Het wordt wel geprobeerd, maar dat is vaak nogal sentimenteel. Daar krijgt onze mooie Nederlandse taal dan steeds de schuld van. Als wij deze Dylan-liedjes vertaald hebben gaat die vlieger niet meer op. Dan zal blijken dat het Nederlands zich wel degelijk hiervoor leent.’
 
Erik Bindervoet (Oostzaan, 1962, vertaler, essayist, romanschrijver, schilder, tekenaar, dichter) en Robbert-Jan Henkes (Eindhoven, 1962, vertaler, essayist, romanschrijver, vormgever) hebben een missie. Altijd al gehad. Zij ontmoetten elkaar in 1982 tijdens de bezetting van het Historisch Seminarie, als protest tegen de invoering van de tweefasestructuur. Maar het was niet het onderwijsbeleid dat de vriendschap en het engagement van de twee jonge geschiedenisstudenten aanwakkerde, maar het gedrag van hun medebetogers.

Bindervoet: ‘Er gebeurde iets heel typisch tijdens die bezetting. Mensen verenigden zich. Er ontstonden clubjes, er ontstond bureaucratie.’
Henkes: ‘Wij verwachtten een vrolijke bezetting van een universiteitsgebouw, en in plaats daarvan werden er meteen commissies ingesteld.’
Bindervoet: ‘De pindakaascommissie, de dekbeddencommissie.’
Henkes: ‘De voordeurcommissie.’
Bindervoet en Henkes ‘hingen er een beetje bij’ en besloten een actieblad te beginnen, Platforum getiteld, ‘ten einde de bezetting tot in het einde der dagen voort te zetten’. Dat mislukte, omdat de tassen met vuile was begonnen uit te puilen en de Amsterdamse studentenvakbond het op een onderhands akkoordje gooide. ‘Sindsdien hebben we ons nauwelijks meer met politiek bemoeid’, mompelt Bindervoet bitter.
Henkes: ‘Die bezetting duurde twee weken, maar we hebben daar enorm veel mensenkennis opgedaan.’
Bindervoet: ‘Ons blaadje is een permanente actiekrant gebleven voor het idealisme en… wat ook al weer?’
Henkes: ‘Een betere wereld.’
‘Het is begonnen als een verzet tegen het gevestigde gezag’, zegt Bindervoet, ‘in welke vorm dat zich ook aandient.’ In Platforum, hun ‘literair-maritiem-filosofisch tijdschrift’, bedient het tweetal zich van uiteenlopende disciplines om dat te verwezenlijken. Vertalingen, poëzie, tekeningen, polemieken, pamfletten, strips – alles passeerde de revue. Bindervoet: ‘Ik heb altijd het gevoel dat het allemaal hetzelfde is, dat het bij elkaar hoort. Platforum is daarom een goede paraplu. Eigenlijk kun je elk boek dat we publiceren, ook de vertalingen, zien als een nummer van Platforum.’ Henkes: ‘Als afleveringen van een work in progress.’
 
Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes hebben een missie. Maar waarheen, waartoe, waarvoor?
Bindervoet: ‘Soms citeren wij Nietzsche wel ironisch; “Wij, vrije geesten…” Een vrije geest hebben betekent dat je je niet zo makkelijk laat vangen. We hebben wel eens gezegd: geef mensen een functie, en ze worden nazi’s. Je ziet dat steeds weer. Daarom ontstaan overal kleine, in zichzelf gekeerde wereldjes. De beeldende kunst, de literaire wereld, ze ontwikkelen zich allemaal tot een soort sektes. Daarom vinden wij zo’n figuur als Dylan zo interessant, die door niemand vast te pinnen is. Die werd ook door allerlei groeperingen geclaimd, maar hij was iedereen te vlug af.’

Hetzelfde geldt voor mensen als James Joyce, John Lennon, Paul McCartney, de Monty Pythons. De schijnbaar uiteenlopende vertalingen hebben dus wel degelijk iets gemeen. Bindervoet: ‘Het zijn allemaal mensen die verder durven gaan. Die niet blijven hangen in het ‘eenmaal iets goeds gevonden, nooit meer iets anders’. Wij bewonderen kunstenaars die daar voorbij kijken. The Beatles hadden ook tot hun vijfenzestigste She loves you kunnen zingen. Maar ze hebben zich steeds verbeterd.’

Henkes: ‘En niet beter in de zin van virtuozer of meer geoefend, maar in de zin dat ze steeds weer nieuwe wegen inslaan. Nieuwe ruiten inslaan, ook.’

Bindervoet: ‘De ruiten van de werkelijkheid ingooien, dat willen wij ook.’ Net als hun held Joyce bedienen zij zich daarvoor veelal van een onnavolgbare stroom van woordgrappen en andere taalvondsten (– hun   ambitie, zo schreven zij ooit, is ‘de Nederlandse taal verwoesten, desnoods met woorden’.) Hun missie is dus ook een vorm van deconstructie. Sloopwerk, in beter Nederlands. Maar de suggestie dat ironie daarbij hun voornaamste bulldozer is, wuiven de twee resoluut weg.
Henkes: ‘Ironie betekent toch gewoon dat je het niet meent?’
Bindervoet: ‘Het is ons bloedige ernst, hoor.’
Henkes: ‘Dat we grapjes maken wil niets zeggen. Je kunt iets menen en het toch grappig zeggen. Dat is het mooiste wat er is.’
 
Maar nogmaals: waar richt de missie van Bindervoet en Henkes zich op? Wat hopen zij te vinden achter de gebroken ruiten van de werkelijkheid? Wat zijn, met andere woorden, hun positieve doelen?
Het welbespraakte duo valt even stil. ‘Je bedoelt’, herneemt Bindervoet zich, ‘of wij mensen echt willen veranderen? Ik geloof niet dat wij dat soort doeleinden hebben. Wij zijn niet zo megalomaan dat wij ons in het hoofd halen dat we mensen kunnen veranderen met wat we schrijven.’
Henkes: ‘Hoogstens kun je vonkjes in het hoofd en het hart afsteken. Dat is het meeste. Je kunt vuur slaan. Mensen moeten het zelf oppikken.’

Hoe is dat te rijmen met de macht van de kunst die zij in hun werk zo vaak bezingen? Zo schreven zij in hun Finnegancyclopedie: ‘Als iedereen Finnegans Wake was gaan lezen, had die kloteoorlog helemaal niet hoeven uitbreken!’ Met ‘die kloteoorlog’ bedoelden zij de Tweede Wereldoorlog, een oorlog die, zo merkten zij elders op, niet begon ‘met de inval in Polen, maar met de Entartete Kunsttoonstelling’. (‘Net als 11 september werd aangekondigd door het opblazen van die twee boeddhabeelden’, voegt Bindervoet daar nu stellig aan toe.) 

De kracht van esthetiek kan mensen dus toch veranderen?
Henkes: ‘Ja, maar kunst kun je alleen individueel waarnemen. Kunst spreekt je daarom als het goed is aan als individu en zou je dus niet op moeten roepen om achter een vaandel te gaan lopen. Het kijken naar een schilderij kan je er zo van bewust maken dat anderen niet voor je kunnen denken, dat jij niet voor anderen hoeft te denken, niet voor anderen beledigd hoeft te zijn, dat je de wereld niet hoeft te veranderen, maar alleen jezelf.’
Bindervoet: ‘Dat zou al heel wat leed kunnen voorkomen. Kunst biedt tijdelijke verlossing, zoals Schopenhauer zei.’
 
Het is dat type verlossing dat de hoofdpersoon van hun nieuwe, binnenkort te verschijnen roman De intocht van Christus in Amsterdam probeert te brengen. Dit eigentijdse evangelie volgens Bindervoet en Henkes voert een Jezus op met een tamelijk bescheiden Messiaanse opdracht. Henkes: ‘Onze Christus repareert je stofzuiger. Hij zorgt dat je buren geen lawaai meer maken. Dat zijn de wonderen die hij doet. Hij brengt liefde in de harten van mensen. Er worden geen slechte boeken meer geschreven.’
Bindervoet: ‘De honden poepen niet meer op straat.’
Henkes: ‘Maar houden hun poep binnen.’
Bindervoet: ‘En Jezus doet ook hele simpele dingen. Zoals een vliegje door het badkamerraam naar buiten laten vliegen.’

Kortom, de Jezus van Bindervoet en Henkes is ‘een goeie peer’, die zijn intocht in onze hoofdstad uiteraard met de kruisdood moet bekopen. ‘Alle grootinquisiteurs van Amsterdam willen hem natuurlijk dood hebben’, zegt Henkes. ‘Dat zijn de religieuze instanties die mensen willen verlichten door desnoods het licht uit te knippen. Onze Christus is meer een zen-boeddhistische leermeester.’

De boodschap van die leermeester doet, net als de kunst, slechts een beroep op het individu: het paradijs is slechts in jezelf te vinden. Dat is, stellen Bindervoet en Henkes, een waarheid die zich per definitie onttrekt aan valse universele pretenties. ‘Een algemeen geldige waarheid is mij één brug te ver. Waarom zou je streven naar algemene geldigheid? En vervolgens een dolk oppakken om die algemene geldigheid een handje te helpen?’

Goede of mooie kunst levert dat bovendien nooit op, voegt Bindervoet daar aan toe. ‘Hoe algemener en universeler kunst gebracht wordt, hoe saaier het is. Hoe preciezer en gedetailleerder, hoe beter het aankomt, is onze ervaring. Daarom streven wij ook altijd naar volledigheid en niet naar algemene geldigheid. Het is al een hele kunst om één mens tot leven te wekken in een roman. Hou dus maar op over dé mens.’