Op het VVD-congres afgelopen week opende premier Mark Rutte de aanval op bestuurders die grote bonussen in de wacht slepen. De premier gebruikte hierbij de term ‘het dikke-ik’ die al in 2007 werd geïntroduceerd door politiek filosoof Harry Kunneman.
Kunneman beschrijft het ‘dikke-ik’ als de grootheidswaan van het individu.
‘Een ik dat zichzelf altijd voorop stelt en dat eist dat anderen hem daar de ruimte voor geven. Het dikke-ik is onverzadigbaar. Het vreet zichzelf vol – letterlijk en figuurlijk – en krijgt nooit genoeg.’
Een samenleving waarin mensen denken dat ze alles kunnen maken en recht hebben op allerlei voorzieningen is volgens Rutte onwenselijk. ‘Ik erger me er kapot aan als bestuurders zeggen dat het nodig is, omdat ze in het buitenland zoveel meer geld kunnen verdienen. Dan denk ik: ga dan, toedeledoki’, aldus Rutte. Zijn kritiek vertoont opvallende overeenkomsten met Kunnemans eerdere analyse van het bedrijfsleven.
De opmars van het dikke-ik is bijvoorbeeld duidelijk te zien bij de top van het bedrijfsleven. ‘Topmanagers eigenen zich disproportionele delen van de maatschappelijke middelen toe en vinden het vanzelfsprekend dat ze nog meer krijgen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees