Home Henk Woldring: ‘Aristotelische deugden waren Van Gogh vreemd’

Henk Woldring: ‘Aristotelische deugden waren Van Gogh vreemd’

Door Anton de Wit op 19 januari 2005

01-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

CDA-senator Henk Woldring hoort in de woorden van Balkenende de echo van Aristoteles. ‘Er bestaat geen recht op het vrije woord zonder de vooronderstelling van respect, eerbied voor de ander en menselijke waardigheid.’
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De antirevolutionair Abraham Kuyper kijkt hem van twee kanten nors toe; rechts van hem staat een borstbeeld, links hangt een portret aan de muur. Maar de strenge blikken in zijn richting lijken Henk Woldring allerminst te storen. In zijn werkkamer aan de door diezelfde Kuyper opgerichte Vrije Universiteit, haalt de CDA-senator en hoogleraar politieke filosofie ontspannen en vrolijk herinneringen op aan zijn studie sociologie in Groningen, medio jaren zestig. Daar werd hij door de erudiete hoogleraar sociologie Bouwman enthousiast gemaakt voor de filosofie, en vooral de veelzijdige Griekse filosoof Aristoteles – die in zijn Ethica als eerste een systematische uiteenzetting over deugden presenteerde – raakte hem meteen. ‘Hij beoefent een vorm van praktische filosofie die me direct aansprak’, herinnert Woldring zich. ‘Nou ja, ik was net in de twintig toen, dus waarschijnlijk snapte ik er geen donder van. Maar het opmerkelijke is, dat ik later steeds weer bij hem terugkwam. Of ik nu een boek schreef over vriendschap, over westerse waarden of over politieke filosofie.’ Waarom? Hij valt even stil, steekt een sigaar op. ‘Goede vraag’, zegt hij, terwijl hij een rookpluim wegblaast.

‘Waarom kom ik steeds weer uit bij Aristoteles?’, vervolgt Woldring na enkele ogenblikken. ‘In verband met de vriendschap is het evident. In de Ethica gaat hij uitgebreid op het thema in. Toegegeven, in de laatste eeuwen hebben denkers hele nieuwe aspecten van de vriendschap onder de aandacht gebracht waar Aristoteles geen oog voor had. Toch moet je voor de grondakkoorden van het denken over vriendschap steeds weer terug naar Aristoteles. Vriendschap als vorm van liefde, maar met name de vriendschap als publieke deugd.’ Vriendschap, zo licht Woldring dat laatste toe, heeft immers altijd een uitstraling naar derden, omdat zij voortkomt uit fundamentele waarden als liefde en medemenselijkheid. ‘Zakken die je broekspijpen uit zodra je de deur uitgaat? Nee, je hebt in je private relaties een bepaalde vorming ondergaan die niet zomaar vrijblijvend is.’

Het Eerste-Kamerlid ziet dit als een aristotelisch fundament onder de politieke filosofie van zijn eigen partij. ‘Wanneer het CDA-program spreekt van rechtvaardigheid, solidariteit en rentmeesterschap, dan is dat niet om de knusheid van de eigen groep te consolideren. Het is een ijkpunt van de partij, maar wel iets om mee naar buiten te treden.’ Want ook Aristoteles zag dat de vriendschap een rol had in de politieke gemeenschap. ‘Aristoteles zegt zelfs dat bestuurders vriendschap boven wetten moeten stellen. Je kunt nog zulke mooie wetten maken, maar als mensen voor de belasting over de grens gaan wonen, of wanneer bedrijven naar lage loonlanden verkassen, dan hebben die wetten geen enkele betekenis.’

Om die reden prijst Woldring premier Balkenende voor het agenderen van het thema waarden en normen. ‘Laatst hoorde ik iemand zeggen: “Balkenende wil ons terug in de kerk hebben.” Wat idioot! Dat heeft hij nooit gezegd of bedoeld. Hij wil zelfs het waardendebat niet vanuit een specifiek christen-democratische hoek bekijken. Hij zegt: jij als liberaal, of socialist, christen, moslim of agnost, bezin je op de achtergrond van je levensbeschouwing of politieke visie en vraag je af wat dat betekent voor je omgang met andere mensen. Hij is de eerste premier die dat doet, al zijn voorgangers hebben dat verzuimd en dat neem ik de politici van de laatste vijftig jaar best kwalijk. Maar het is logisch, in tijden van voorspoed wil je niet over waarden en normen praten. Pas als de samenleving met probleem op probleem wordt geconfronteerd, vraag je je af: waar zijn we mee bezig?’

Middenpositie
Niet dat hij Aristoteles binnen wil halen als ideoloog  van Balkenende-II – ‘Ik wil een kabinet niet beoordelen naar filosofische merites. Ik ben Aristotelisch genoeg om te vinden dat bestuurders geen filosofen hoeven te zijn, zoals Plato dacht.’ Hij erkent ook dat er een spanning is met het liberale individualisme van de VVD, maar vindt dat het kabinet het ‘binnen de beperkte mogelijkheden’ best aardig doet. En in Balkenendes hiervoor beschreven benadering van waarden en normen hoort Woldring wel degelijk een echo van Aristoteles. ‘In die zin dat Balkenende zeer gematigd is. Aristoteles kiest in de Ethica ook steeds een middenpositie. Hij mijdt alle extreme standpunten en laat mensen op een gezonde manier nadenken over de vraag hoe je je morele attitude goed kunt vormen en cultiveren. Deugden zijn niet aangeboren, je moet ze ontwikkelen.’

Extreme standpunten noemt Woldring een vorm van ‘degeneratie van het deugdenbesef’. ‘Dat bleek bijvoorbeeld na de moord op Theo van Gogh, maar ook in de wijze waarop Van Gogh zelf opereerde in de media. De manier waarop hij over joden en moslims sprak, daar heb ik geen goed woord voor over. Wat betekent het om te strijden voor het recht op vrije meningsuiting als je je niet bezint op de morele achtergrond ervan? Dat vind ik hypocriet. Er bestaat geen recht op het vrije woord zonder de vooronderstelling van respect, eerbied voor de ander en menselijke waardigheid. Dat zijn humanitaire waarden die het vrije woord conditioneren. Natuurlijk rechtvaardigt het geen moord, maar de meest elementaire aristotelische deugden waren Theo van Gogh vreemd.’