Home Grunbergs God is een krankzinnige poppenspeler

Grunbergs God is een krankzinnige poppenspeler

Door Marek van der Jagt op 14 november 2012

05-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Arnon Grunberg lijkt in zijn Lof der Zotheid 2001 meer op Luther dan op Erasmus. Dat beweert althans Marek van der Jagt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Als de mens over een vrije wil beschikt moet de mens in staat zijn zichzelf en anderen te schaden. Zonder dat vermogen zou de vrije wil overbodig, ja zelfs een tikkeltje belachelijk zijn. Niet meer dan de mogelijkheid van een ter dood veroordeelde om te bepalen waaruit zijn laatste maaltijd bestaat. En dan nog bestaat de kans dat de directeur van de gevangenis dat verzoek afwijst omdat het te duur is, of omdat het niet het seizoen is voor frambozen. Zoiets kunnen we geen vrije wil meer noemen, hooguit de kruimels van die wil. Sadis­tische kruimels, omdat zij wel de eetlust opwekken, maar nooit de honger zullen stillen.

Volgens Erasmus is de vrije wil het vermogen van de mens zich af te wenden van of zich juist te wijden aan eeuwige verlos­sing. Luther mag dit een ongelukkige en onvolledige definitie hebben gevonden, duidelijk is dat de vrije wil een zaak is van leven en dood. Eeuwige verlossing, een grotere worst kan de mens niet voor worden gehouden.

Het bestaan van een almachtige en alwetende God is voor de vrije wil niet zonder problemen. Erasmus suggereert dat God nauwkeurige voorspellingen kan doen, zoals een wetenschapper, en daarom ook net als een wetenschapper niet per definitie verantwoordelijk is voor de gebeurtenissen die hij voorspelt. Een wetenschapper kan wel voorspellen dat op 12 september een meteoriet op Madagascar zal vallen, dat betekent nog niet dat die wetenschapper de meteoriet daar op 12 september heeft besteld.
Met een God die aan wetenschap doet maakt Luther korte metten. Alles wat gebeurt is juist, omdat God het zo wilde. Aldus Luther in zijn schotschrift tegen Erasmus en de vrije wil.

De mensheid zij geprezen heet het nieuwe boek van Arnon Grun­berg, met als ondertitel Lof der Zotheid 2001. In eerste instantie deed het mij meer denken aan een bijdrage aan de discussie tussen Luther en Erasmus. Waarbij Grunberg, tot mijn verbazing, de kant van Luther kiest. Zijn manier van redene­ren, zijn agressiviteit en zijn onverzoenlijkheid heeft Grun­berg ook van Luther afgekeken.

Waar Erasmus het compromis verkiest, een beetje vrije wil, een beetje Goddelijke voorzienigheid, waarschijnlijk omdat hij de kwalijke gevolgen van onverzoenlijke standpunten voorziet, daar kiezen Luther en Grunberg voor de extremiteit.

Erasmus speelt niet op de man, prijst Luther zelfs een paar keer, Luther haalt Erasmus naar beneden waar hij maar kan. (Een enkele, wellicht ironische, uitzondering daargelaten.) En het moet gezegd, Luther doet dat lang niet slecht en is soms zelfs erg geestig. In de donkere hoeken van het fanatisme treffen wij tot onze verbazing humor aan.

Luther en Grunberg zijn straatvechters. Ze bijten waar ze kunnen en als ze beet hebben laten ze niet meer los. Erasmus is een geleerde die op zijn minst vakkundig veinst dat bijten beneden zijn waardigheid is.
Veel had ik achter Grunberg gezocht, niet dat hij een heden­daagse Luther zou zijn.
 
Nu we de overeenkomsten hebben aangestipt, lijkt het me  verstandig iets over de verschillen te zeggen. Het zou al te gortig zijn als Grunberg Luther tot het bittere eind zou volgen. Bij Luther is de mens gedoemd in zonde te leven, de vrije wil die niet bestaat kan hem niet helpen, hij is overgeleverd aan Gods Genade. Hij is een instrument van God, zoals ook de duivel en de gevallen engelen instrumenten zijn van God.

Ook bij Grunberg is de mens een instrument, maar niet meer in handen van een goede God die zo nu en dan Genade schenkt. Nee: God blijkt niet dood, maar gewoon heel erg slecht. Een krank­zinnige. Die dan ook geen God heet maar een grote poppenspeler en die dermate krankzinnig is dat hij soms vergeet aan de touwtjes van zijn poppen te trekken. Hoewel we die momenten misschien niet moeten toeschrijven aan krankzinnigheid, maar aan gezond verstand.

Net als bij Luther is ook bij Grunberg alles wat gebeurt noodzakelijk. Niet omdat er een Almachtige is met een voorop­gezet plan, maar omdat de mens het script van de zwalkende poppenspeler moet volgen. Dat het een waardeloos script is, daarover laat Grunberg geen twijfel bestaan. Maar de mens heeft niet de macht zich effectief tegen dat script te verzet­ten. Nog steeds gedoemd, alleen niet meer zondig.

Erasmus is het best in zijn verdediging van de vrije wil, als hij erop wijst wat voor gevolgen het zou hebben voor de wereld als die vrije wil niet zou bestaan. Hij zegt zelfs dat niet iedereen onder alle omstandigheden gediend is met de waarheid. Daarmee laat hij de mogelijkheid open dat de vrije wil een noodzakelijke fictie is. Honderd procent fictief, maar honderd procent noodzakelijk. Erasmus bekommerde zich om het wel en wee van de mensen. Luther bekommerde zich meer om God.

Erasmus vraagt zich af waarom God de mensen zo zou hebben laten rennen, waarom zou Hij ze de kans hebben gegeven zich zo sappel te maken als de vrije wil toch niet bestaat. Ik moest denken aan een Franse film waarin de nazi's een groep verzetsstrijders door een tunnel laat rennen voor ze worden neergeknald. Of ze rennen of niet, vermoord zullen ze toch worden. Als God de eigenschappen bezit van die nazi's, dan zijn veel van Erasmus' vragen opgelost. Hij laat ons rennen, omdat ons dat meer pijn doet en dat bezorgt Hem plezier.
 
In De mensheid zij geprezen is een advocaat aan het woord die de mensen verdedigt en die beweert zelf ook mens te zijn. Is die advocaat dan ook een instrument van de willekeur van de poppenspeler?
Nog iets viel me op: de getuigen van de aanklager worden met naam en toenaam genoemd, er wordt uit hun boeken en films geciteerd, maar de aanklager zelf komt nergens ter sprake. Wie wordt hier werkelijk aangeklaagd?

Grunberg geeft een paar aanwijzingen die ons kunnen doen denken dat de advocaat meent de verlosser te zijn. Misschien ook wel de verlosser is. De meest ondubbelzinnige aanwijzing is te vinden in het laatste hoofdstuk als de advocaat de mensheid adviseert heel hard 'Baby Jezus' te roepen en de advocaat dan zal antwoorden: 'Hello stranger.'
Dit is wat Jezus tegen de apostelen zei: (Matteüs 10: 16-20):
'Luister, ik stuur jullie als schapen onder de wolven. Wees dus zo slim als slangen en zo onschuldig als duiven. Pas op voor de mensen; ze zullen jullie uitleveren aan rechtbanken en je geselen in hun synagogen. Ze zullen je voor bestuurders en koningen brengen omwille van mij. Daar zullen jullie tegenover hen en de volken van mij getuigen. Wanneer ze jullie aan een rechtbank uitleveren, maak je dan geen zorgen hoe je moet spreken of wat je moet zeggen. Op dat ogenblik geeft God je in wat je zeggen moet.'

Ik heb niet geteld of er in Grunbergs boek twaalf getuigen voorkomen. Twaalf of niet, de meest logische verklaring voor de speciale positie die hij de kunstenaars toekent is dat de ware kunstenaar de apostel van de verlosser is. Zijn zij niet als schapen onder de wolven, zijn zij niet slim als slangen en onschuldig als duiven?
De advocaat/verlosser pleit niet zozeer de mensheid vrij, hij klaagt de apostelen aan. Omdat ze niet hebben gesproken, zoals ze hadden moeten spreken.
Vergeet ook niet, we hebben met een verlosser te maken die de zoon is van een nazi. Een verlosser dus die er alleen voor staat.
 
Erasmus prefereerde de Jezus van de vrede en de lief­de. Luther en Grunberg houden meer van de Jezus van de haat en het zwa­ard.
Matteüs 10: 34-39 had het motto voor Grunbergs boek kunnen zijn: 'Denk niet dat ik ben gekomen om vrede op aarde te brengen. Ik ben geen vrede komen brengen maar het zwaard. Ik ben immers gekomen om verdeeldheid te brengen tussen vader en zoon, tussen moeder en dochter, tussen schoonmoeder en schoon­doch­ter. Ja, familieleden zullen vijanden van elkaar worden. Wie meer van zijn vader of zijn moeder houdt dan van mij, is mij niet waard. Wie meer van zijn zoon of dochter houdt dan van mij, is mij niet waard. Ook wie zijn
kruis niet opneemt om mij te volgen is mij niet waard. Wie aan zijn leven vasthoudt zal het verliezen, maar wie zijn leven durft te verliezen omwille van mij, zal het vinden.'

De verlosser als een overspannen, hysterisch, misschien wel hoogbegaafd, maar vooral eenzaam kind, die wil dat er van hem wordt gehouden en die niet helemaal vrij is van de trekjes van zijn vader, de nazi.
Niet voor niets omschrijft Grunberg, met dank aan Lowry, de relatie tussen cliënt en advocaat als liefde die te laat komt. Men heeft niet genoeg van hem gehouden.
 
Opmerkelijk vond ik dat Camus als getuige ontbrak. De advocaat uit De Val, was dat niet de meest logische getuige geweest? De kroongetuige.
Het zou toeval kunnen zijn, maar misschien heeft Grunberg Camus bewust niet als getuige opgeroepen. Op één punt namelijk lijken Camus en Grunbergs verlosser het roerend met elkaar eens.
De advocaat/verlosser maakt korte metten met elke bedriegerij die buiten het leven van de mens valt. Hij neemt afstand van zijn vader en van de vorige verlosser Jezus Christus, die wellicht een onbegrepen versie is van Grunbergs advocaat die verkondigt dat er niets is dan het kortstondige vergankelijke genot. Dat genot verdedigt hij dan ook met Lutheriaans fana­tisme en hij gaat zover dat bijna alles geoorloofd lijkt voor dat genot.

Dit is wat Camus zei over het andere leven:
'De hoop op een ander leven dat men moet “verdienen” of de bedriegerij van hen die niet leven om het leven zelf, maar voor een of ander groot idee waaraan het leven onderschikt wordt gemaakt, waardoor het wordt overtroffen, waardoor het een zin krijgt en waardoor het ook wordt verraden.'
Het kortstondige genot, alles behalve een groot idee zou je zeggen, wordt door de advocaat/verlosser zo opgeblazen dat het ook weer buiten het leven valt. En daarin schuilt de ware tragedie van dit boek.
Tragisch is de advocaat/verlosser omdat zijn pogingen de mens te verzoenen met het leven zelf, zijn pleidooi om het leven niet langer te verraden voor iets dat buiten het leven ligt, afstevent op een gigantisch bankroet.
Zelfs het kortstondige genot blijkt iets te zijn dat in laat­ste instantie buiten het leven ligt.
De mensen hebben iets nodig om voor te sterven. De mens is gedoemd zijn leven te verraden.