Home God is dood. Wat nu?

God is dood. Wat nu?

Door Johan Olsthoorn op 23 juni 2009

06-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Sneller dan Nietzsche had verwacht, pikten filosofen het bericht op van Gods overlijden. Zo blijkt uit een overzichtswerk waarin veertien Nederlandse en Vlaamse filosofen klassieke teksten uit de vorige eeuw bespreken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘God is dood! En wij hebben hem gedood!’ Aldus schreef Friedrich Nietzsche in 1882 in De vrolijke wetenschap. De filosoof dacht zelf dat het minstens een eeuw zou duren voor zijn lugubere boodschap tot de mensheid zou doordringen: ‘Ik kom te vroeg […] het is mijn tijd nog niet. Deze ongelooflijke gebeurtenis is nog onderweg.’

Wat gebeurt er als die boodschap doordringt? Volgens Nietzsche vervalt met Gods verscheiden het fundament van de moraal, die is gebaseerd op de christelijke geboden. Nietzsche veronderstelt dat dit bij veel mensen tot nihilisme zal leiden. Zoals de Russische schrijver Fjodor Dostojevski verzuchtte bij monde van Ivan Karamazov: ‘Als God dood is, is alles geoorloofd.’ Hoe zijn filosofen omgegaan met de dood van God?
Veel twintigste-eeuwse filosofische werken kunnen worden gezien als een reactie op het verdwijnen van absolute morele waarheden, zo blijkt uit De twintigste eeuw in veertien filosofische boeken, dat onlangs onder redactie van de filosoof René Gabriëls verscheen. In dit toegankelijke overzichtswerk introduceren veertien Vlaamse en Nederlandse filosofen (onder wie Rudi Visker, René Boomkens en Jos de Mul) evenzoveel nu al klassieke boeken uit de vorige eeuw. Gabriëls heeft een evenwichtige selectie gemaakt met werk van Franse, Duitse en Engelstalige filosofen. Wat direct opvalt, is de enorme variatie aan stromingen en thema’s. Vrijheid, taal, wetenschap, politiek, identiteit, angst en straf komen aan bod. Evenals moraal na de dood van God: in het werk van Jean-Paul Sartre, John Rawls en Charles Taylor.
 

Religie als optie

Een eeuw na Nietzsche analyseert de Canadese filosoof Charles Taylor (geboren 1931) de gevolgen van Gods dood voor onze moderne identiteit. Zijn Bronnen van het zelf (1989) is een erudiete historische studie naar het proces van ‘morele secularisatie’ waar Nietzsche op wees: het verlies van religie als moreel ijkpunt. Volgens Taylor betekent secularisatie niet dat religie verdwenen is, maar dat ze optioneel is geworden. In de afgelopen eeuwen zijn er twee morele bronnen bij gekomen: de waardigheid van de autonome mens en onze innerlijke authenticiteit. Religie is nog maar één van de drie bronnen van moraal. De maatstaf van het goede is in de twee nieuwe bronnen niet God, maar de individuele mens. Kant grondvestte de moraal in de rede van het autonome subject, Rousseau in onze eigen diepe natuur. Ieder individu afzonderlijk bepaalt in de moderne tijd wat goed is.
Is dat erg? De katholiek Taylor vindt van wel. Volgens hem is onze identiteit namelijk onlosmakelijk verbonden met ons begrip van het goede. De vraag ‘Wie ben ik?’ beantwoorden we door te wijzen op wat we waardevol en zinvol vinden. De opkomst van nieuwe morele bronnen heeft het goede versplinterd. Zonder gedeeld begrip van het goede hebben we geen vaste identiteit en geen richting meer. We weten niet meer wie we zijn.

Voor de Franse filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre (1905-1980) geeft de dood van God juist de mogelijkheid om echt vrij te zijn. Geen beperkende door de religie voorgeschreven rol meer, zelfs helemaal geen verplichtende levensbestemming meer! Na Gods dood zijn we vrij ons eigen levenspad te kiezen. Sartre werkt deze gedachten uit in zijn hoofdwerk Het zijn en het niet (1943). We worden weliswaar geboren als man of als vrouw, als Nederlander of als Chinees; in de ogen van anderen zullen we altijd die-of-die en zus-of-zo zijn. Maar we vallen niet volledig samen met deze identiteit. We kunnen er altijd afstand van nemen. Statistieken mogen uitwijzen dat Nederlanders ‘zuinig’ of ‘trots’ zijn, of ik mij ‘als Nederlander’ gedraag of niet is volledig aan mij. Volgens de humanist Sartre maakt de mens zichzelf door te kiezen: ‘Existentie gaat vooraf aan essentie.’ Er is geen God die ons een ‘essentie’ gegeven heeft. De mens is zijn vrijheid. Deze vrijheid en openheid, dit ‘niet-zijn’, is tegelijk een loden last. We dragen totale verantwoordelijkheid voor ons eigen bestaan. ‘Zo ben ik nu eenmaal [gemaakt]’ is geen excuus meer na Gods dood.
 

Sluier van onwetendheid

Sartre onderzoekt wat het verlies van morele waarheden betekent voor het individu. Maar wat zijn de gevolgen voor de samenleving? Hoe kunnen we in vrede samenleven zonder een gedeeld begrip van het goede? Met deze vraag hield de liberale politiek filosoof John Rawls (1921-2002) zich bezig. Rawls groeit op als overtuigd katholiek, maar na de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog valt hij definitief van zijn geloof. In zijn hoofdwerk Een theorie van rechtvaardigheid (1971) zoekt hij naar die inrichting van de maatschappij waarover mensen het redelijkerwijs eens zijn. Hij maakt die via een gedachte-experiment. Stel je voor dat je je in de ‘oorspronkelijke situatie’ bevindt. Hierin verkeert iedereen – jijzelf ook – achter een ‘sluier van onwetendheid’: niemand kent zijn maatschappelijke positie. Hoe zou je de samenleving nu inrichten als je niet uit kunt zijn op louter eigen gewin? Vanuit die oorspronkelijke situatie zullen mensen volgens Rawls de samenleving op een eerlijke, onpartijdige manier inrichten.

De politiek filosoof komt zo tot twee rechtvaardigheidsbeginselen. Het eerste geeft recht op zoveel vrijheden als verenigbaar is met die van anderen: jouw vrijheid mag niet ten koste gaan van die van een ander. Het tweede staat alleen sociale en economische ongelijkheden toe als die het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden. Ook moet iedereen een gelijke kans hebben om die goede sociale en economische posities te verkrijgen.

Het aansprekende van Rawls’ theorie van ‘rechtvaardigheid als billijkheid’ (fairness) is volgens filosoof Pieter Pekelharing ‘dat de gekozen beginselen neutraal zijn. De partijen beroepen zich niet op een God of op absolute morele waarden.’ Politiek samenleven is dus mogelijk na de dood van God door redelijke en eerlijke spelregels op te stellen.
Toch is Taylor sceptisch over Rawls’ liberale programma. Hij voorziet een zingevingsprobleem. Taylor betwijfelt of een goddeloos humanisme ons voldoende kan motiveren om ons in te zetten voor morele waarden.