Home Gerbert van Loenen: ‘Ik wil het euthanasiedebat verbreden’

Gerbert van Loenen: ‘Ik wil het euthanasiedebat verbreden’

Door Anton de Wit op 26 februari 2015

Cover van 03-2015
03-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Journalist Gerbert van Loenen zat jarenlang aan het sterfbed van zijn vriend. ‘Ik heb het als betekenisvol ervaren.’

Het sterfbed van mijn vriend leek op het eerste gezicht, net als elk sterfbed, ongelofelijk zinloos. Hij lag in een bed te wachten tot het voorbij was. Wat is daar in vredesnaam de zin van? Afscheid nemen? Ja – maar vier maanden lang? Daarbij: mijn vriend was echt aan zijn bed gekluisterd, met alle nare lichamelijke gevolgen van dien – dat moet je niet mooier maken dan het is, dat valt niet te romantiseren.’

Wanneer is lijden ondraaglijk, uitzichtloos of zinloos? Wanneer is een leven ‘voltooid’? Voor journalist en auteur Gerbert van Loenen (1964) zijn het méér dan theoretische vragen geweest. Zijn vriend Niek raakte na een operatie vanwege een hersentumor halfzijdig verlamd, was verstandelijk en lichamelijk beperkt. Van Loenen verzorgde hem tot aan zijn overlijden tien jaar later.
Was die tijd zinloos? Was het misschien beter geweest als Niek en zijn naasten al dat leed bespaard was gebleven, zoals ook sommige mensen in hun omgeving suggereerden? Van Loenen meent van niet. Eerder schreef hij er al een boek over, Hij had beter dood kunnen zijn. Oordelen over andermans leven, waarmee hij een bijdrage wilde leveren aan het debat over euthanasie en hulp bij zelfdoding. Onlangs verscheen een nieuw boek over hetzelfde thema, Lof der onvolmaaktheid, dat naar eigen zeggen nog persoonlijker is, minder journalistiek, meer essayistisch.
Een uitgesproken tegenstander van euthanasie is Van Loenen niet, zo benadrukt hij. ‘De euthanasiewet is er en zal er blijven, en ik denk dat dat een goede zaak is. Ik wil het debat vooral verbreden. Ik probeer vragen te stellen, twijfel op te roepen. Ik vind dat wij in Nederland uit onze egelopstelling moeten komen. Juist omdat we decennialang voorop hebben gelopen in deze kwestie, en we daarbij veel kritiek kregen uit het buitenland, is onze houding erg defensief.’
Kritische vragen over de euthanasiepraktijk worden daardoor nauwelijks gesteld, constateert Van Loenen. ‘Ik vind dat Nederlanders opvallend vaak dezelfde mening hebben. Op de kleine christelijke partijen na zijn alle partijen van links tot rechts het volkomen met elkaar eens over euthanasie, nuanceverschillen daargelaten. Journalisten die iets met het onderwerp willen doen, bellen enkel de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde. Een tegengeluid wordt niet gehoord, ís er ook nauwelijks. En het politieke debat blijft volstrekt technocratisch. We richten op z’n Nederlands een commissie op die een keurige richtlijn schrijft en dat is het dan. Dan zeggen we dat we pragmatisch zijn, maar op zo’n moment vind ik het Nederlandse debat ronduit laf. We lopen om de kernvragen heen.’
In Lof der onvolmaaktheid doet Van Loenen een poging die meer fundamentele vragen te expliciteren. Welk mensbeeld en wereldbeeld schuilt er achter het denken in termen van zelfbeschikking? Hoe kijken wij aan tegen lijden en dood? Wat is een ‘waardig’ levenseinde? Suggereert die terminologie niet dat iemand die voor een natuurlijke dood kiest met alle leed van dien ‘onwaardig’ sterft? En kunnen mensen die door ziekte of verslaving hun omgeving tot last zijn zich onder druk gezet voelen om te kiezen voor levensbeëindiging?
‘Ik weet dat ik bescheiden moet zijn’, zegt Gerbert van Loenen. ‘Ik weet ook niet wat ik zou willen als ik zelf ernstig ziek of wilsonbekwaam zou raken. Maar ik ga ervan uit dat ik me er toch niet op kan voorbereiden. Hoe zou dat ook kunnen? Wij gaan in deze discussie te veel uit van een consistent, volkomen rationeel persoon. Dat is een achttiende-eeuws mensbeeld, van de verlichte geest die met een encyclopedie onder de arm heel weloverwogen beslissingen neemt. Terwijl ik denk dat de mens in werkelijkheid een vat vol tegenstrijdigheden is. Ikzelf ben dat in elk geval wel. Ik heb dan ook geen wilsbeschikking opgesteld, ik geloof niet dat dat zin heeft. Ik weet dat er verschrikkelijke dingen kunnen gebeuren, maar ik heb niet het gevoel dat ik er veel aan kan doen. Behalve goed leven en zorgen dat ik mensen om me heen heb van wie ik hou en die van mij houden.
Ik vind het mooi hoe Denker des Vaderlands René Gude beschrijft dat je in het leven het meest te winnen hebt bij de kleine kring mensen om je heen. Tegelijkertijd is dat de cirkel die je het meest kwetsbaar maakt. In ons leven zoeken we zo naar beheersing, maar het meeste geluk vinden we daar waar we het het minst kunnen beheersen. Namelijk bij die mensen van wie we houden en die allemaal sterfelijk en kwetsbaar zijn. Kwetsbaarheid is een deel van ons leven, en daar moeten we meer plaats voor maken. We moeten niet denken dat geluk volledig maakbaar is. Ik voel me aangetrokken tot wat de Belgische filosoof Herman De Dijn zegt: dat geluk een nevenproduct is van het leven. Als je ernaar gaat streven, vind je het niet.
Ik heb momenten van geluk gekend in heel moeilijke omstandigheden. Hoe zinloos het ook leek, ik heb het sterfbed van mijn vriend als waardevol ervaren. Ik was al niet zo bang voor de dood, maar nu ben ik het nog minder. Het sterven zelf was heel klein, vluchtig. De indruk die het maakte was overweldigend, meer positief dan negatief. Ik had het niet willen missen. Dat heb ik beschreven, niet uit ijdelheid, maar omdat ik wil laten zien dat schijnbaar zinloos lijden toch ongelooflijk waardevol kan zijn. Uiteindelijk gaat het om je mensbeeld. Wat verwacht je van het leven? In zo’n situatie kun je niets meer, geen carrière meer maken, niet meer genieten van het leven, niet meer op vakantie. Ik kon nog een beetje muziek voor mijn vriend draaien, dat was alles. Maar het was heel intens. Dus kennelijk is de zin van het leven toch iets anders dan genieten of jezelf ontplooien… Dat probeer ik boven water te krijgen.’