Er zou ‘misschien gezegd kunnen worden, dat het te vroeg na de dood van Verhoeven tot stand gekomen is (…). Als dat zo is, biedt dit boek een voorlopige inventarisatie van het denken van Verhoeven en de motieven die dat in beweging gezet hebben en nog niet een definitieve beschrijving.’ De halfslachtige verontschuldigingen van Schomakers zijn helaas exemplarisch voor het vormeloze resultaat. De veelbelovende biografie Op het tweede oog bevat naast een handjevol interessante bijdragen en een indrukwekkend ijverige ‘autobibliogafie’(een door Verhoeven zelf bijgehouden lijst van primaire en secundaire publicaties) vooral veel biografische en thematische overlappingen en omhalig geschreven stukken van auteurs die terloops laten vallen dat ze een ‘warme vriendschap’ onderhielden met ‘Kees’.
Verwaaid in de wind
Deze hoogstmerkwaardige conclusie is echter nog niet zo problematisch als de dubbele agenda van redacteur Schomakers. Hoewel hij in zijn artikel over de verwantschap tussen Plato en Verhoeven heel helder weet uit te leggen hoe Verhoeven Plato’s allegorie van de grot las, breekt hij ten slotte met zijn belofte niet met een ‘definitieve beschrijving’ te komen. Zijn laatste oordeel luidt dat Verhoeven zich ‘waarschijnlijk gelukkiger gevoeld zou hebben’ met de Plato-interpretatie die hij, Schomakers, zelf geeft.
Verhoevens interpretatie van de allegorie van de grot is zonder meer zijn belangrijkste intellectuele erfenis. In zijn lezing neemt hij afstand van de gangbare uitleg die Plato’s wereld verdeelt in de échte (de wereld van de Ideeën) en de inferieure variant, die aan ons, eindige zielen, verschijnt (de schaduwen in de grot). De ontsnapping uit de grot moet volgens Verhoeven niet gelezen worden als een Verlichte ontstijging aan de onechte wereld van de banaliteit, maar als een metafoor voor een manier van denken, namelijk het denken over het denken zelf. Elk mens zou in principe in staat zijn tot zo’n wijze van denken, of beter van kijken, die hij aanduidde met ‘het tweede oog’.
Verhoeven hanteert altijd het vlijmscherpe scheermes van Ockham, dat geen enkel zijnde zonder noodzaak vermenigvuldigt. Dat zorgt ervoor dat de bescheiden Bosschenaar geen denker is die systemen bouwt, maar een die zijn filosofische activiteit volledig inzet om zijn verwondering te uiten over het eenvoudige, doch duizelingwekkende gegeven, ‘dat er is’. Om die reden is hij altijd wars geweest van metafysica. Transcendentie kan zijns inziens alleen bestaan voorzover die het resultaat is van ons ‘tweede oog’. Dat is ook de reden waarom de ontsnapte holbewoner bij Plato uiteindelijk weer terug moet naar zijn hol. Niet om bekeerd en al terug te keren en ‘zieltjes te winnen’, maar om te benadrukken dat ons denken misschien wel boven zichzelf kan uitstijgen maar nooit boven het simpele feit ‘dat er is’. Schomakers vindt dat niet voldoende, hij meent dat Plato het Goede ‘aan gene zijde van het zijn’ vond.
Maar dat er iets is en niet niets, is volgens Verhoeven genoeg om over te juichen.‘Roomse blijheid’, zei hij al tegen Ger Groot, ‘daar hebben ze mij ook nooit op kunnen betrappen’.
Op het tweede oog, intellectuele biografie van Cornelis Verhoeven, red. Ben Schomakers, uitg. Damon, Budel 2003, 444 blz., € 24,90