Stel, je bent een vooraanstaand professor in de ethiek en een van je beste vrienden, een vijftiger met jonge kinderen, heeft een agressieve vorm van kanker. Hij vraagt je of je wat filosofische tips voor hem hebt. Wat zeg je op zo’n moment?
Nou, bitter weinig, merkte Wim Dubbink, bedrijfsethicus en voorzitter van de vakgroep filosofie aan Tilburg University. We treffen hem op zijn universiteitskamer, terwijl hij stapels bedrukt papier van nietjes voorziet. ‘Ik realiseerde me: als ik nu over filosofie begin, is dat hetzelfde als tegen een drenkeling zeggen: leer zwemmen. Het was niet het moment om te filosoferen. Er moest gezwommen worden.’ De existentiële nood van zijn vriend maakte Dubbink pijnlijk duidelijk hoe ver de academische wijsbegeerte van de gewone levensvragen af is komen te staan. ‘Ooit liepen psychologie, wijsheidsliteratuur en filosofie in elkaar over, maar door de verwetenschappelijking van ons vak gaat academische wijsbegeerte vooral nog over conceptverheldering en begripsanalyse. Zelfs de toegepaste ethiek is verstrikt geraakt in een volstrekte fixatie op “dilemma’s” die moeten worden opgelost. Terwijl het kenmerk van lijden nu juist is dat het niet vált op te lossen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Kwelling
Laten we beginnen met de vraag: wat is lijden dan precies? Niet zomaar wat misère, denkt Dubbink, maar een ervaring van machteloosheid en onrechtvaardigheid. ‘Lijden is een kwelling. Het komt boven op pijn en het verdriet, als een extra aandoening. Denk aan de Bijbelse figuur Job.’
Filosofie is geen counseling of psychologie, maar dat neemt niet weg dat filosofen zich over het lijden zouden moeten buigen. Mensen die lijden kampen met existentiële vragen: ‘Wat is de betekenis van mijn lijden?’, en: ‘Wat is rechtvaardigheid?’ Dubbink: ‘Daarmee kom je toch in het domein van filosofie terecht, al lijkt het me onwaarschijnlijk dat iemand in een periode van lijden iets aan filosofie zou kunnen hebben. Filosoferen moet je vanuit een zekere kalmte, rust en veiligheid doen, pas wanneer je afstand kunt nemen van je eigen situatie. De therapeutische werking van de filosofie beperkt zich tot een preventief effect.’
Publieksfilosoof en schrijver Lammert Kamphuis geeft al jaren filosofische lezingen en workshops op festivals en congressen, en merkt dat zijn publiek vaak verlichting van zorgen ervaart juist door te filosoferen. Hij vertelt enthousiast aan de telefoon over zijn missie om filosofie terug te brengen naar de straat, ermee te oefenen, en haar toepasbaar te maken op alledaagse concrete levenssituaties en problemen. ‘Filosofie was ooit niet zozeer bedoeld om ons slimmer te maken, maar beter.’ Onlangs stelde hij de bloemlezing Op weg naar vrijheid samen, met stoïcijnse teksten voor tijden van crisis. ‘Hun boodschap in een notendop: richt je op die dingen waar je controle over hebt en je zult met gemoedsrust en vrij door het leven gaan.’
‘De therapeutische werking van filosofie is hooguit preventief’
Kamphuis: ‘Wat filosofie ons in tijden van lijden – en eigenlijk op elk vlak – te bieden heeft, is een training in “perspectivische lenigheid”. Door te filosoferen ontwikkel je het vermogen om vanuit verschillende perspectieven naar dezelfde situatie te kijken en je eigen vanzelfsprekende ideeën tegen het licht te houden. Plato beschouwt filosoferen als “tussen de sterren hangen”. Je neemt afstand van je concrete situatie, waarvan je verdriet of pijn ervaart. Dat is door de eeuwen heen een terugkerend idee. Spinoza noemt het sub specie aeternitatis: kijken naar jouw situatie in het licht van de eeuwigheid.’
Filosoferen kan lijden niet voorkomen, laat staan oplossen, omdat het nu eenmaal onlosmakelijk is verbonden met het leven, denkt Kamphuis. ‘Waarbij filosofie wel kan helpen, is dat we onszelf in het lijden niet ook nog eens onnodig kwellen door straffende oordelen óver ons lijden. Wat perspectivische lenigheid te bieden heeft, is dat je jezelf van zulke oordelen bewust wordt en er vrij van raakt.’
Er zitten trouwens vaak ook louterende kanten aan een persoonlijke crisis, merkt Kamphuis tijdens zijn cursussen. ‘Wanneer vanzelfsprekendheden verdwijnen, worden de vragen van het leven op scherp gezet. Een periode van tegenspoed vraagt ons om keuzes te maken. Niet toevallig stamt het woord “crisis” van het Griekse werkwoord krinein, dat “onderscheiden” of “beslissen” betekent. Een crisis dwingt tot beter zien, meestal na een dramatisch keerpunt: wat wil en kun je behouden en welke offers ben je bereid daarvoor te brengen.’ Het lijden zelf kan een nieuwe betekenis aan je leven geven, denkt Kamphuis, en dat brengt nieuwe doelen aan de oppervlakte, hoe klein ook. Laatst, tijdens een van zijn socratische gesprekken, vertelde een weduwe over haar echtgenoot die was gestorven aan de spierziekte ALS. ‘In de laatste fase van zijn leven putte hij kracht uit er bij artsen voor strijden om ALS-patiënten niet te reduceren tot hun ziekte.’
Strafkolonie
Die visie op omgaan met ellende sluit aan bij wat de Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Frankl betoogt in De zin van het bestaan, het boek dat hij 75 jaar geleden schreef nadat hij vier concentratiekampen had overleefd. Door betekenis aan zijn lijden te geven kan de mens zijn vrijheid demonstreren. ‘Alles kan van een mens worden afgenomen, behalve één ding: de laatste van de menselijke vrijheden – je houding te kiezen tegenover alle mogelijke omstandigheden,’ schrijft Frankl.
In Filosofie voor een weergaloos leven onderscheidt Kamphuis vier vormen van troost die de filosofie ons kan bieden in tijden van ellende. Ten eerste de troost van de herkenning. Door filosofische teksten te lezen, bijvoorbeeld die van aartspessimist Arthur Schopenhauer, leer je inzien dat je niet alleen bent in de ‘strafkolonie’ die de wereld op dat moment voor je is. Maar ook relativering helpt. Wat er in ons leven ook speelt, we hebben altijd een binnenwereld waarin we vrij zijn en onze zorgen in een ander perspectief kunnen staan. ‘Mensen worden niet in verwarring gebracht door de gebeurtenissen, maar door hun opvattingen over die gebeurtenissen,’ schrijft de voormalige slaaf en beroemde stoïcus Epictetus in Vrij en onkwetsbaar. De derde vorm van troost die Kamphuis onderscheidt is het aanvaarden van het lot. Dat is ook de boodschap van Vrouwe Filosofia aan de laat-Romeinse filosoof Boëthius. Tijdens het wachten op zijn straf schreef hij het poëtische boek De vertroosting van de filosofie. Boëthius had moeten begrijpen dat toen het nog goed met hem ging, het rad van Fortuna (het lot) hem op elk moment weer naar beneden zou kunnen brengen. Wat hem overkomt is niet ongewoon; dit is hoe het lot zich gedraagt, legt Filosofia uit. God heeft een bedoeling, die niet te snappen valt voor een mens.
Ten slotte halen we troost uit de verwachting, schrijft Kamphuis. Filosofie kan uitzicht bieden op betere tijden. Tijdens zijn reizen door India en Nepal hoorde hij het zijn medereizigers en zinzoekers vaak zeggen: ‘What doesn’t kill you makes you stronger’ – de bekende oneliner afkomstig van Friedrich Nietzsche.
Stoa
Dubbink heeft grote moeite met de meeste posities die de filosofie tegenover menselijk lijden heeft ingenomen. ‘Lijden als een instrument tot een beter leven en zeggen dat het er nu eenmaal bij hoort – wat is dat voor antwoord? Bij iemand die echt lijdt, zal zulke “troost” eerder wrevel wekken en de ellende nog ondraaglijker maken. ‘Met zo’n reactie neem je het lijden niet serieus en reduceer je het tot pijn en verdriet, terwijl juist het lijden de component van kwelling en onbegrijpelijkheid in zich heeft.’
Ook de positie van de Stoa, die een ascetische levenshouding en immuniteit tegen de slagen van het noodlot propageerde, stuit op Dubbinks bezwaren. ‘Je nergens aan hechten, zodat je niets te verliezen hebt, is op zich slim, want lijden begint met verlies, maar op die wijze leef je niet echt en ontken je elke vorm van emotie. Bovendien heeft alles van waarde nu juist te maken met eindigheid.’
De positie van Boëthius leidt eveneens tot een ontkenning van het lijden. Vrouwe Filosofia zegt tegen de onterecht veroordeelde: ‘Degene die lijdt heeft een misinterpretatie van de werkelijkheid. Jij ervaart deze situatie als onrechtvaardig en daarom denk je dat het ook onrechtvaardig is, maar objectief, gezien vanuit God, is het best te begrijpen dat jou dit overkomt.’ Hetzelfde bezwaar geldt voor het idee dat je uiteindelijk sterker wordt van het lijden. In absolute zin komt het allemaal wel goed. De theorie van Frankl houdt nog het best stand, vindt Dubbink: ‘Het lijden is passief, het overkomt je. Maar in je onmacht kun je een kracht vinden.’ Dat sluit aan bij twee belangrijke waarden in de westerse cultuur: een vrij mens en een handelend persoon zijn. Toch heeft Dubbink ook tegen die wijsheid een bezwaar, namelijk dat alleen Frankl, gezien zijn ervaringen, recht van spreken heeft. ‘Als niet-lijdende tegen iemand met terminale kanker zeggen: “zo, dan kun je mooi je vrijheid vieren”, klinkt nogal ongeloofwaardig, beledigend zelfs.’
Een fundamenteler bezwaar is dat Frankl het lijden als ervaring onrecht doet door het instrumenteel te maken. Alsof het begrepen kan worden. Een filosoof als Ricoeur zou daartegen inbrengen: het bestaan is er eerst, dan pas het denken. ‘Misschien is het lijden dus gewoon iets wat gebeurt en stomweg niet te begrijpen is!’
Maar die uitkomst is weinig bevredigend, vindt ook Dubbink. Een uitweg zou kunnen zijn om hier de filosofie in te brengen van Helmuth Plessner, een tijdgenoot van Heidegger en minstens zo’n indrukwekkende denker. Plessner heeft als eerste filosoof het lichaam centraal gesteld. Behalve dat wij een lichaam hebben, zijn wij ook ons lichaam. De mens is uniek, niet alleen omdat hij leeft en dat beleeft, hij beleeft ook nog zijn beleven. Voor Plessner zijn lichaam en geest twee ervaringsdimensies van het ene menselijke organisme. Het gevoel staat op een andere manier in contact met de wereld dan het denken.
Dubbink: ‘Plessner heeft een interessante visie ontwikkeld op lachen en huilen. Op het moment dat mensen in huilen uitbarsten, capituleert hun denken en is het lichaam aan zet. Dat sluit mooi aan bij wat lijden is. Het is een geestelijk gevoel, dat een ander kenvermogen aanspreekt op het niveau van het lichaam. Met die gedachtegang is te ontsnappen aan de vraag naar betekenis of zin, zonder het lijden meteen helemaal onbegrijpelijk te maken.’
Maar heeft deze lichamelijkheid van het lijden dan niet als consequentie dat het onderwerp zich toch weer onttrekt aan de filosofie? ‘Ten dele wel. Maar dus ook aan de psychologie, voor zover die een depressie in de geest legt.’
‘Filosofie voorkomt geen lijden, maar wel onnodige kwelling’
Toch is daarmee nog niet alle hoop vervlogen op een filosofie die wel recht doet aan iemands lijden, betoogt Dubbink. ‘Mijn collega Donald Loose spreekt in dit verband van “een filosofie van de troost”. Doordat het lichaam antwoordt in al zijn beperktheid, huilt en om troost vraagt, zal het denken moeten accepteren dat het is uitgespeeld. Die loutering door en van het lichaam biedt ruimte voor een nieuw begin. Zo’n breekpunt met het oude leven zie je ook bij Frankl, die na de oorlog alles kwijt was, radicaal afstand nam van het voorgaande en zich een nieuw, niet gering doel stelde, namelijk zijn boek voltooien. Mijn zieke vriend stelde zich ten doel de verjaardag van zijn kind nog mee te maken.’
Pas in dit laatste stadium van het lijden is troost mogelijk die het geleden leed wél erkent. ‘Troost is dan gelegen in de gedachte dat alles wat ons van waarde maakt te maken heeft met onze eindigheid. Het is de erkenning tegenover de verliezers dat ze ertoe hebben gedaan, dat hun leven van waarde is, ook al zijn ze verschrikkelijk eindig.’