Rabia al-Basra was een achtste-eeuwse islamitische mysticus. Ze was een van de grondleggers van het soefisme. In haar liefdesmystiek staat de persoonlijke relatie tot God centraal.
Over Rabia zijn door latere bronnen veel verhalen overgeleverd waarbij het lastig is feit en fictie te onderscheiden. Na de dood van haar ouders leefde ze in slavernij. Ze werd vrijgelaten toen haar meester zag dat ze nachtenlang bad. Rabia sloeg meerdere huwelijksaanzoeken af en leefde aanvankelijk een teruggetrokken en ascetisch bestaan. Uiteindelijk ontwikkelde ze zich tot een spiritueel leider voor mannelijke en vrouwelijke volgelingen.
Voor Rabia is het geloof meer dan het volgen van regels: het gaat om een innerlijk geloof. In haar geloofsbeleving legde ze de nadruk op het individu dat via bezinning en inkeer volledig op kan gaan in liefde voor God. Het begrip mahabba staat voor de ware, totale en belangeloze liefde voor en van God. Rabia benadrukte dat de liefde voor God onzelfzuchtig, belangeloos en onvoorwaardelijk moest zijn.
Die onvoorwaardelijke liefde voor God speelt ook een rol in een bekende anekdote over haar. Rabia rende door de straten van Basra met een brandende fakkel en een emmer water om brand te stichten in de hemel en het vuur in de hel te blussen en riep: ‘Wat zou er gebeuren zonder hoop op het paradijs of vrees voor de hel? Wie zou de Ene nog vereren of gehoorzamen?’
Rabia liet geen geschriften na. Wel zijn er nog gedichten en gebeden die aan haar worden toegeschreven. Die gedichten bevatten beschrijvingen van extatische momenten van eenwording met God, en van de wanhoop die ze voelde als die eenwording onbereikbaar leek.
Er zijn meerdere anekdotes overgeleverd waarin zij haar vermeende leermeester sjeik Hasan al-Basri te slim af zou zijn. Toen hij haar vroeg hoe zij God kende, antwoordde ze: ‘Jij hebt weet van het “hoe”, ik heb weet van de “hoe-loosheid”’.