Home Economie Films: schuld & boete

Films: schuld & boete

Door Ivana Ivkovic op 27 maart 2013

Cover van 04-2013
04-2013 Filosofie Magazine Lees het magazine

Elke tijd kent zijn eigen kapitalist. Een historisch overzicht aan de hand van vier films: van de ouderwetse tycoon tot het wiskundegenie op de beursvloer.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Citizen Kane (1941)

Hij is de belichaming van The American Dream: Charles Foster Kane – intelligent, charmant, energiek. Het meesterwerk van Orson Welles reconstrueert het leven van Kane, die zich opwerkt tot een krantenmagnaat. Maar de film prikt de droom door al vanaf zijn begin, en opent met de sterfscène van Kane – in alle eenzaamheid, in zijn reusachtig sprookjespaleis Xanadu, dat al tekenen van verval toont. In het begin van zijn carrière lijkt Kane zich nog bewust van de cruciale publieke rol die kranten spelen.  Maar gaandeweg maakt de ‘burger’ Kane plaats voor de ondernemer, en wordt hij steeds gewetenlozer, meer een tiran. Waarheid wordt opgeofferd aan sensatiezucht. Toch, als Citizen Kane alleen een portret zou zijn van de prijs van persoonlijke ambitie, zou de film waarschijnlijk niet zo iconisch zijn geworden. De film is ook het portret van de veranderende mores van de maatschappij. Een wereld waarin de publieke zaak en trots een belangrijke rol speelde, maakt plaats voor een wereld gedomineerd door begeerte, door pure machtslust. Plato beschrijft dit al in zijn Politeia. Voor Plato is dit een teken van verval waarin steeds lagere menselijke drijfveren het roer overnemen. Eerzucht of trots – thymos, wordt verdrukt door de begeerte, eros.

Death of a Salesman (1949/1985)

‘Ik zeg niet dat hij een groot man is. Willy Loman heeft nooit heel veel geld verdiend. Zijn naam verscheen nooit in de kranten…Maar hij is een mens, en iets verschrikkelijks is met hem aan het gebeuren.’  Linda, de vrouw van de handelsreiziger, doorziet alles, maar zij is niet bij machte om de ondergang van haar man te stoppen. Dood van een handelsreiziger – oorspronkelijk een theaterstuk van Arthur Miller – laat de gevolgen zien van de succesdroom voor de gewone man. Niet de machtige Kane, maar de overige 99 procent van de bevolking. Wanhopig probeert Willy Loman te bewijzen dat hij geen nobody is, en hij verliest zich gaandeweg in een web van eigen leugens. De handelsreiziger lijkt een belichaming te zijn van de these van Karl Marx, dat de hoogste graad van vervreemding in het kapitalistische systeem, vervreemding van zichzelf is. Willy Loman heeft zich zo volgezogen met het maatschappelijk wenselijke beeld, dat hij nauwelijks nog  een eigen identiteit heeft. Dustin Hofman, die hem in de film speelt, laat zijn woorden hol klinken, en een beetje stoffig. Op het einde pleegt Loman zelfmoord, door zich te pletter te rijden – een laatste poging om zijn eigenwaarde te redden door de ‘ruilwaarde’ die zijn leven heeft, dankzij zijn levensverzekering.

Wall Street (1987)

Gordon Gekko is een overmoedige rotzak, en zijn grootheidswaan – zijn hybris – brengt hem ten val. Hij neemt het niet zo nauw met de regels, en hij wil ze liever maken dan volgen. Toch wil Gekko niet voor God spelen. Hij is eerder een top dog. Er is een verschil, zoals hij het zelf puntig verwoordt: I create nothing. I own. Maar bovenal is Gekko een product van zijn tijd. Wall Street is een portret van postfordistische economie in de greep van een groeifetisj: corporaties maken zich niet langer druk om het verlies, maar om winstdaling. Er is nooit genoeg. Ondernemen gaat niet langer om het opbouwen van een empire, zoals bij Kane. De bedrijven zijn zelf een object van speculatie geworden, in een financiële wereld die steeds meer en meer virtueel aandoet. Wie vandaag naar de film kijkt, kan bijna niet anders dan de wortels van de huidige financiële crisis erin zien – dit zijn de ontwikkelingen die de economie hebben gedestabiliseerd en hebzucht fashionable hebben gemaakt. Toch meent de Sloveense filosoof Žižek dat het onzin is om onderscheid te maken tussen kapitalisme oude stijl, en dit nieuwe, virtuele kapitalisme: kapitalisme was altijd al virtueel en instabiel, dat is nu slechts aan het licht gekomen.

Win/Win (2010)

Drukke beurshandelsvloeren waar brokers elkaar overschreeuwen hebben plaatsgemaakt voor geklimatiseerde stofvrije serverruimtes. Dit is een wereld waarin winst niet langer wordt gemaakt dankzij durf of inzicht, maar dankzij razend ingewikkelde berekeningen. Win/win vertelt het verhaal van Ivan, een rijzende ster in de financiële wereld van de Amsterdamse Zuidas. Ivan is een ‘quant’, een wiskunde-genie, extreem goed in het herkennen van patronen en structuren, en daarom in staat om veel geld te maken. Heel veel geld. Win/win laat heel subtiel zien hoe de mathematisering  van de handel in financiële producten, dermate losgezongen raakt van de werkelijkheid dat ze mystiek wordt.  Ivan lijkt vervloekt: wat hij ook doet, hij genereert alsmaar meer winst. Zelfs wanneer hij opzettelijk geld wil verliezen. Hij is aanbeland in een domein waarin geheel eigen wetten gelden, die ondoorgrondelijk zijn. Net zo mystiek is het moment op het einde van de film waar Ivan simpelweg wegloopt van dat alles. Ivan is een messianistische figuur zoals Walter Benjamin die zich voorstelde: voor de meest radicale omwenteling is er geen verzet of revolutie nodig, want die komt van binnenuit. Ivan heeft niets tegen het systeem, hij heeft er simpelweg genoeg van.