Home Favoriete zinnen: ‘Geluk is niet het loon voor de deugd, maar de deugd zelf’

Favoriete zinnen: ‘Geluk is niet het loon voor de deugd, maar de deugd zelf’

Door Wouter Kusters op 19 maart 2013

01-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
Tien filosofen vertellen een persoonlijk verhaal over hun favoriete zin uit de filosofie. ‘Het boekje is veel aangenamer dan een willekeurige inleiding, omdat de schrijvers allemaal met enthousiasme over hun lievelingsfilosoof spreken.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Waarom zou je filosofie lezen als het ook zonder kan? Voor iedere kwaal is wel een therapeut, voor iedere wens een aanbieder, en wie te weten wil komen hoe de maatschappij in elkaar zit of de natuur, raadpleegt een socioloog of natuurkundige.Zinsneden, een tiental artikelen gebundeld door de Belgische filosoof Marc van den Bossche, laat zien dat filosofie wel iets te zeggen heeft. Tien Nederlandse en Vlaamse filosofen vertellen waarom en hoe zij zich met één bepaalde denker bezighouden. Dit doen zij aan de hand van éen kenmerkende uitspraak van hun favoriete filosoof.

Herman de Dijn heeft voor nadere becommentariëring de uitspraak van Spinoza gekozen ‘Geluk is niet het loon voor de deugd, maar de deugd zelf’. Met aanstekelijke bewondering laat De Dijn zien hoe in de zoektocht naar het geluk een paradox besloten ligt. Als je je het geluk voorstelt als het nastrevenswaardige doel van andere activiteiten, dan verliezen die activiteiten hun eigen waarde, en het geluk bereiken doe je niet. Wie vriendschap zoekt om door middel daarvan het geluk te verkrijgen, laat het geluk van de vriendschap zelf ontglippen. Geluk is niet iets wat je kunt kopen of hebben. Het schuilt alleen in verbondenheid met iets of iemand anders. Om gelukkig te zijn moet je jezelf overgeven aan de ander zonder jezelf op te geven. De Dijn ervaart de tekortkomingen van de taal hier: voor je het weet verval je in platitudes en tautologieën als je het over het streven naar geluk hebt. De Dijn wil zijn favoriete filosoof tegen zulke simplificaties beschermen: Spinoza is meer dan een zelfhulptrainer met tegeltjeswijsheden. Hij ziet Gods heerlijkheid (gloria) in de natuur liggen en in ons manifest worden. Of zoals Vroman ‑ die De Dijn aanhaalt ‑ dicht: ‘Lieve natuur door de natuur bedrogen, omhels ik de natuur en blijf ik pogen, in haar te baden die ik al aanbad.’

Pijnlijke onmogelijkheid

Opmerkelijk in dit boekje is dat de schrijvers in stijl en toon de inhoud en vorm van de door hun bewonderde filosofen overnemen. Terwijl De Dijn jubelend en helder schrijft, zoekt Erik Oger vragend en aarzelend naar Wittgensteins denkwijze. Ook hij laat zien hoe zijn betrokkenheid bij Wittgensteins denken verweven is met zijn eigen leven. Oger wilde eens aan een blinde man uitleggen wat voor moois er te zien was bij een panorama. De drang om dit verbaal duidelijk te maken, botste met de pijnlijke onmogelijkheid om in taal volledig te zijn. Wittgenstein onderzoekt dit nader: wat kan wel en wat kan niet op zinnige wijze gezegd worden? Hierbij blijft Oger zich verwonderd afvragen waarom zowel filosofen, niet-filosofen als Wittgenstein zelf zich weinig gelegen laten liggen aan de gemaakte onderscheidingen tussen zinnig en onzinnig taalgebruik. Hoewel je over ethiek en esthetiek niet zinvol kunt praten volgens Wittgenstein, wordt er over weinig zoveel gesproken als over deze twee – ook door Wittgenstein.


Het zoeken naar een enkele oplossing om zinnig spreken te definiëren is bij Yoni van den Eedens artikel over Rorty vervangen door de aanvaarding van een diversiteit aan spreekstijlen. Wanneer men het idee loslaat dat er maar één enkel fundament juist zou moeten zijn, komt men al snel in relativistisch en ironisch vaarwater. Aan de ene kant is Rorty’s motto dan ook: ‘Redescribing ourselves is the most important things we can do’. Aan de andere kant wil hij toch niet dat de solidariteit met anderen wordt ondergraven door de voortdurende herziening van de grond waar we op staan. Daarom komt hij in het praktisch handelen toch tot een fundament, namelijk dat van het vermijden van pijn. Rorty zou het lijden van de wereld willen verminderen door een ‘sentimentele opvoeding’, waarvoor Rorty overigens meer op de zeggingskracht van de literatuur vertrouwt dan op de iele argumentatiekracht van de filosofie.

Onverzettelijke individualiteit

Door de bijdragen over Rorty, Heidegger, Kierkegaard en Horkheimer loopt een rode draad van maatschappijkritiek. Alle vier staan kritisch tegenover de dominantie van het analytisch en wetenschappelijk denken op alle levensterreinen. Ton Lemaire vertelt hoe Horkheimers werk hem motiveerde om zijn kritiek op de overheersing van de westerse technocratische wereld op niet-westerse culturen verder te onderzoeken. Ook nu ‑ dertig jaar later ‑ is Horkheimer voor Lemaire nog steeds een inspirerend voorbeeld van onverzettelijke individualiteit en redelijkheid tegen een schijnredelijkheid, die de mens en de natuur slechts als object beschouwt, en waarin de vooruitgang alle middelen heiligt. Voor Kierkegaard vormt het wetenschappelijke en abstracte jargon vooral een bedreiging voor de subjectieve en concrete beleving van ieder mens.
Ook bij de bespreking van Nietzsche en Nussbaum komt de nadruk op het individuele en het persoonlijke terug. In Nietzscheaans stellige stijl beschrijft Joep Dohmen deze filosoof als theoreticus van de levenskunst. Nu God dood is, moeten we ons zelf stileren. Als een tuinman moeten we in ons innerlijk snoeien, maar ook er voor zorgen dat kwetsbare delen kunnen bloeien. Nussbaum pleit ook voor bescherming van het kwetsbare: puttend uit dezelfde Griekse inspiratiebronnen onderstreept ze de noodzaak om passie en rede niet als tegengestelden te zien, maar als koppel dat ons tegelijk aan het goddelijke en aan het dierlijke bindt.

De bijdragen over Jessica Benjamin en Martin Buber vallen wat uit de toon. Beide denkers staan zelf al aan de rand van de filosofengemeenschap. Dat zou niet erg zijn, ware het niet dat beide besprekingen tekortschieten. Het stuk over Buber geeft een te anekdotisch en biografisch verhaal waardoor Bubers denken zelf onduidelijk blijft. Het artikel over Jessica Benjamin is teveel ingebed in academisch jargon. Om Benjamin goed op haar waarde te kunnen schatten, moet je blijkbaar eerst allerlei gevoeligheden en academische discussies op micro-niveau kennen die de psychoanalyse en het feminisme in het Franse ‘differentiedenken’ kennelijk hebben teweeggebracht.

Los hiervan is Zinsneden een erg leuke bundel. De belangrijkste moderne filosofische thema’s zoals de bodemloosheid van de taal, de status van de Ander, de macht van de wetenschap, en de levenskunst komen uitgebreid ter sprake. Daarbij is het boekje veel aangenamer dan een willekeurige inleiding, omdat de schrijvers allemaal met enthousiasme over hun lievelingsfilosoof spreken. Zo laten ze zien dat filosofie richting en zin kan geven, zowel in de urgentie van de actualiteit als in de relatieve rust van de eeuwigheid.

Zinsneden, red. Marc van den Bossche, uitg. Damon, Budel 2003, 160 blz., € 14,90