Home Levenskunst Etiquette: fundament van de beschaving
Levenskunst

Etiquette: fundament van de beschaving

Hoe geven wij vorm aan het goede leven in een wereld die is verstoken van alle zin? Algemene regels van wellevendheid, hoffelijkheid en beschaving zijn moeilijk te geven, maar dat ontslaat ons niet van de opdracht onze cultuur te onderhouden en beschaving te koesteren. Coen Simon over de noodzaak van fatsoen, nabootsing en schaamte.

Door Coen Simon op 16 januari 2006

Etiquette: fundament van de beschaving Beeld Marco Verch

Hoe geven wij vorm aan het goede leven in een wereld die is verstoken van alle zin? Algemene regels van wellevendheid, hoffelijkheid en beschaving zijn moeilijk te geven, maar dat ontslaat ons niet van de opdracht onze cultuur te onderhouden en beschaving te koesteren. Coen Simon over de noodzaak van fatsoen, nabootsing en schaamte.

01-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Wat de talenten in de huidige tijd bederft, is de onverschilligheid waarin wij, enkelen uitgezonderd, ons leven doorbrengen. We spannen ons alleen nog maar in en ondernemen alleen maar iets als het een compliment of plezier oplevert.’ Hoe hedendaags klinken deze woorden uit de eerste eeuw. De Griekse denker Pseudo Longinus hekelt aan het slot van zijn verhandeling Peri hypsous (Het sublieme, Historische uitgeverij, 2000) de futloze retorici van zijn tijd. Het ontbreekt hen, volgens Longinus, aan verheven stijl en oorspronkelijk enthousiasme, omdat ze ‘slaven zijn van het geld’.

Met zulk klassiek gemopper zouden we ons eigentijdse normverval kunnen relativeren, want als cultuur al zolang naar de verdommenis gaat, dan zal het onze tijd ook wel duren. Maar we zouden er evengoed lering uit kunnen trekken: cultuur wordt blijkbaar altijd al door onverschilligheid bedreigd, zoals ijzer door roest. En in plaats van ons ervan af te wenden, moeten we blijven poetsen. Longinus is geen ouderwetse moraalprediker, hij is aan het poetsen.

Dat maakt het leven hachelijk, het is nooit af. Vanaf haar ontstaan was de beschaving al in gevaar. Niet door de dreiging van barbaren of een andere beschaving, maar doordat het eigen is aan normen dat ze in verval raken, zoals het eigen is aan regels dat ze worden overtreden. Deze normdevaluatie dwingt ons voortdurend in te stemmen met een nieuwe status quo, die we dan met terugwerkende kracht ‘verheffen’ tot de nieuwe norm.

De mens is geneigd te ontsnappen aan deze beschavingswillekeur, waarin het normale nooit helemaal vastligt, maar een relatieve waarde heeft. De een doet dat door regels, normen, waarden en rituelen als onzin aan zijn laars te lappen, de ander door een onwrikbare instelling – allebei eenkennige schijnoplossingen voor de willekeur. Maar dat een cultuur bestaat uit willekeurige regels, maakt cultuur op zichzelf nog niet willekeurig. Ook de regels van het voetbalspel zijn strikt genomen uit willekeur ontstaan, het werk van de arbiter is echter niet arbitrair.

En dat is een waarachtig beeld van de mens: een scheidsrechter in een beschamend pakje en met een potsierlijk fluitje in zijn mond. Zo treffen we ons zelf aan, in dit door louter toevalligheid ontstane uiterlijk. En of hij wil of niet, hij moet fluiten voor de overtredingen, want hij is altijd in functie. De mens is nooit niet in functie. Buiten het spel zijn er geen regels, en stelt hij in het geheel niets voor; zoals het leven ook niets voorstelt buiten de wereld en de tijd waarin we geboren werden. In zo’n toevallige wereld ligt zinloosheid altijd op de loer, maar het helpt niet om dan maar de boel de boel te laten, of om dogmatisch vast te houden aan je toevallige standpunt. Maar het zijn wel de meest aantrekkelijke houdingen in een wereld die van alle zin verstoken is.

De mens verlangt er namelijk niet naar scheidsrechter te zijn. De mens wil altijd liever alleen maar speler zijn en zich zo min mogelijk bekommeren om regels. Scheidsrechters en coaches moeten maar zorgen voor de orde. Maar leiders hebben in de moderniteit aan geloofwaardigheid ingeboet. We spelen het liefst ons eigen spelletje, zeker in onze cultuur die sinds de Verlichting de rede als vertrekpunt heeft genomen. Als we de universele regels van deze rede volgen, zijn de regels voor iedereen dezelfde en hoeven we ons niets meer gelegen laten liggen aan fatsoen, ritueel en religie. Misschien nog als hobby, maar als fundament van een maatschappij zijn dergelijke gebruiken overbodig geworden.

Redeloos

Nu kan de mens de rede wel tot vertrekpunt nemen, de wereld zelf is ten diepste niet redelijk. Niet ónredelijk, maar redeloos: we kennen haar rede niet, misschien heeft ze er zelfs geen. Dát is dan ook het fundament van onze samenleving, schrijft ‘waardenfilosoof’ Georg Simmel in zijn Philopsophie des Geldes (1900): net als de planeet aarde hangt ook ons wereldbeeld in de lucht.

Uit ongemak over zo’n luchtig fundament neigt de mens, zoals gezegd, tot de zekerheid van extremen – tot strikte rationaliteit (waarin we met het zekere voor het onzekere alles vastleggen, het liefst ook juridisch) of tot verblindend hedonisme. Dat bepaalt de houding van de mens in de openbare ruimte. Het ontbreken van zo’n standpunt brengt ons immers in verlegenheid. En we doen alles om ons maar niet te hoeven te schamen en in onzekerheid te verkeren.

Maar ‘mens’ zijn we alleen op dat diffuse terrein tussen schaamteloosheid en taboe. Zonder schaamte geen persoonlijkheid. Dat we weten dat we sterfelijk zijn, wordt in de geschiedenis van de filosofie nogal eens opgevoerd als hét kenmerk van de menselijke conditie. We staan altijd met één been in het graf; dat is waar, maar met het andere staan we in de publieke ruimte. En deze poot van de antropologie is minstens zo bepalend voor onze aard. Net als voor het graf trekken we ons ook liever terug voor de onbarmhartigheid van de schaamte. Maar juist uit schaamte wordt de mens geboren, daar ontstaat cultuur. Het ongemakkelijke schamen lijkt het handelen in de weg te staan, maar feitelijk is het een symptoom van de voorwaarde voor het handelen. Met de schaamte voelen we het moeizame gevecht tegen de primaire drift te willen vluchten. Wie niet wegloopt of aanvalt uit angst, kan een hut gaan bouwen om in te wonen. Dat is het begin van cultuur.

Cultuur is zogezegd natuur met een omweg. We hebben honger, maar zeggen: eet smakelijk, we willen seks, maar zeggen: wat zie je er leuk uit, we willen hebben, maar betalen er doorgaans voor, we willen onbeperkt drinken en zeggen: proost. Wie zich niet schaamt, valt terug in de beestachtige modus van de natuurlijke toestand, wie helemaal niet handelt uit schaamte, heeft domweg geen leven. Hoewel schaamte voor ons vooral een negatieve connotatie heeft, door het ongemak dat ermee gepaard gaat, is schaamte een van de meest kenmerkende herinneringen aan de menselijke vrijheid. De rode konen wijzen op de aanwezigheid van het vermogen van culturele controle over de natuurlijke driften. Die controle is niet hetzelfde als de onderdrukking van de driften, maar juist de mogelijkheid om die driften naar eigen hand te zetten, die te cultiveren tot een specifiek menselijke uitdrukkingsvorm, een wijze van communicatie, een houding, een geste. Schaamte is de ondergrens van moed en niet het tegendeel ervan.

Zouden we niet ook zo de bijbelse zondeval moeten lezen? Niet als een gebeurtenis die zich op enig moment in de geschiedenis voordeed, maar als een voortdurende val uit de paradijselijke toestand waar de mens een is met de natuur? Schaamtevol gaan we door het leven, niet omdat we stout waren in het paradijs, maar omdat schaamte de enige juiste afstand genereert om met meer mensen in één ruimte te wonen. Niet in het paradijs leeft de mens in harmonie – strikt genomen is daar geen leven –, alleen in schaamte kan hij dat.

De mens is van nature kunstmatig, zoals de Duitse bioloog en filosoof Helmuth Plessner (1892-1985) het zo mooi verwoordde. Cultuur is onze natuur. En daarom heeft het goede leven altijd iets kunstmatigs. We zouden willen dat het vanzelf ging – ‘naturel’ –, maar die wens zelf is de eerste verschijning van menselijke cultuur. De mens is het dier dat altijd met een omweg thuis komt. Deze gedachte was gemeengoed bij denkers aan het begin van de twintigste eeuw, niet alleen bij Plessner of Simmel, ook bij Johan Huizinga, Max Scheler, Arnold Gehlen en Frederik Buytendijk. Maar door de gruwelen die die eeuw zouden kenmerken werden we bang voor die ‘omweg’, de menselijke cultuur. De vertrouwde hut van de menselijke cultuur bleek ook dienstbaar als gaskamer. En van deze schrik plukken we nog steeds de wrange vruchten.

Trivialiteiten

Cultuur is een stuk alledaagser dan denkers en dichters zouden willen. Het fatsoen van een opengehouden deur fundeert onze beschaving evengoed als een Venus van Milo. Een cultuur, is net als een huis, even gemakkelijk verloederd als onderhouden. Voor wie het bijhoudt, stelt het weinig voor, wie het nalaat beschadigt de fundering.

Zo is ook het onderhoud van onze publieke ruimte eenvoudiger dan het lijkt. Als cultuurwezen hoef je niet telkens het wiel opnieuw uit te vinden. Cultuur bestaat bij de gratie van nabootsing (dat is waarom we nog steeds gebruik maken van dat handige wiel). Veel van het nagebootste is triviaal, net als het kostuum van de scheidsrechter en de regeltjes die hij handhaaft.

Het tochtige gat in onze zingeving, dat er altijd al was, maar dat nu veroorzaakt lijkt te zijn door de trauma’s van de vorige eeuw en terrorismedreiging van de nieuwste eeuw, proberen we naar hartelust te dichten met nieuwe normen, waarden en rituelen, waarin we volkszangers op dezelfde manier de laatste eer bewijzen als hoe we de landskampioen voetbal huldigen. Op dit moment blijkt uit alles dat de Nederlander zijn cultuur ziet als een spelletje cricket, niet in de laatste plaats door het geëntameerde normen- en waardendebat van onze premier, maar vooral ook door de diversiteit van de multicultuur. Dat maakt het voor het eenkennig aangelegde wezen, de mens, nog lastiger zijn eigen culturele norm als zinvol te zien. Een monocultuur ziet zich bevestigd in het exotisme van een suikerfeest, in een multicultuur maken suikerfeesten ons eigen kerstfeest vreemd.

Maar door de hedendaagse roep om nieuwe normen, waarden en rituelen, zouden we haast vergeten dat de meeste leefregels er al zijn. Wie de situatie goed ‘leest’, kan er naar handelen. De situatie goed lezen, is hetzelfde als het goede voorbeeld volgen. Nabootsen. Want de mens is van nature kunstmatig. Cultuur is zijn natuur. Nabootsing, of gekopieerd gedrag, lijkt een zwaktebod in een maatschappij waar ‘autonomie’ en ‘authenticiteit’ veel vaker als belangrijkste waarden worden gezien. Maar in het over elkaar heen struikelen om ‘ieder in zijn eigen waarde te laten’ vergeten we bijna dat regels een sociale aangelegenheid zijn. Een regel ‘privé’ volgen kan niet, schreef Ludwig Wittgenstein scherp, want geloven een regel te volgen zou dan al hetzelfde zijn als een regel volgen.

Nabootsen is niet hetzelfde als plat kopiëren, maar is bewonderend navolgen. Niemand is ‘iemand’ zonder meer. Ieder mens verschijnt altijd als iemand. Van alles wat wij zijn, spélen we dat we dat zijn. De scheidsrechter speelt de beste scheidsrechter, een conducteur speelt voor conducteur, een politieagent voor politieagent, en een docent voor docent. We zijn daarmee wat we spelen, maar welbeschouwd is er nergens een andere conducteur, politieagent of docent te vinden die precies hetzelfde werk heeft. En daarom is het ook altijd tegelijk spel. ‘Deze werkwijze is geen diefstal’, doceerde Pseudo Longinus aan de retorici van zijn tijd, ‘maar is te vergelijken met de uitbeelding van een goed karakter in een standbeeld.’ Zelfs het genie moet het hebben van nabootsing. Plato was niets waard geweest ‘als hij niet met hart en ziel om de eerste plaats gestreden had met Homerus.’

Het spelen van onze culturele rollen is net als de regels van het toneelspel aan regels gebonden. Om spelbederf tegen te gaan volgt de acteur de ongeschreven regels van zijn rol. En dan kun je niet je ‘eigen regels’ volgen. Tijd voor een definitie. Fatsoen is je houden aan de regels die de situatie voorschrijft. En voor alle duidelijkheid: de hork die blijft vousvoyeren als het contact al jaren vriendschappelijk is, heeft geen fatsoen. Een bestaan zoals het onze, dat op zichzelf niet redelijk is, verkrijgt haar redelijkheid juist door fatsoen. Het is dus omgekeerd: fatsoen is geen beschaafde opsmuk, maar fundeert de beschaving.

Zo krijgt iedere situatie haar eigen redelijkheid. De verborgen regels van de dagelijkse praktijk, wie zoekt zal ze vinden. Na drie jaar regels voor wellevendheid – van applaudisseren tot zoenen – geef ik u ten slotte nog drie tips die gelden voor onbepaalde tijd: Ga er vanuit dat iedere situatie eigen regels heeft. Bedenk dat u in elke situatie in functie bent. Betreed de publieke ruimte als de acteur het podium.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.