Home Esther Gerritsen: ‘Het leven is geen test’

Esther Gerritsen: ‘Het leven is geen test’

Door Martijn Meijer op 16 januari 2006

01-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

'Als je allerlei verwachtingen hebt waaraan het leven moet voldoen, dan wordt het leven een test: klopt het wel of klopt het niet?' Romanschrijfster Esther Gerritsen over het grootse en het kleine leven.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

 
Drie jaar na de aanslag schreef Esther Gerritsen in de Volkskrant een artikel met de titel ‘Mijn beugel en het terrorisme’. Daarin vertelde de schrijfster over haar drang om verbanden te leggen. Gerritsen had op haar tweeëndertigste een beugel gekregen. Nu moest ze, als ze in de spiegel keek, steeds aan haar broer denken, haar broer die hetzelfde soort gebit had bezeten, maar niet meer aan een beugel was toegekomen. Haar broer was ernstig ziek geworden rond 11 september 2001 en kon niet meer geïnteresseerd zijn in het wereldnieuws en de dreiging van het terrorisme. Al zijn aandacht richtte hij op zijn kinderen – op zijn kleine wereld, terwijl het in die dagen leek alsof alleen de grote wereld en de grote verbanden ertoe deden. ‘Ik houd steeds minder van verbanden leggen’, aldus Gerritsen. ‘Ik wil steeds minder graag een groter geheel zien. Een groter geheel waar alles wat ik zie mooi in past. Waardoor ik dus al snel alleen maar dát zie, wat past…’  
 
Als Esther Gerritsen lacht, moet ik denken aan dat artikel. We zitten aan de keukentafel in haar huis, en ook dat is niet zonder betekenis. In haar nieuwe roman, Normale dagen, spelen zich een aantal scènes af aan de keukentafel in een boerderij. Daar wonen de grootouders van de hoofdpersoon Lucie, een dramaturge die werkt aan haar eerste toneelstuk, over de Amerikaanse terrorist Timothy McVeigh. De keukentafel wordt een symbool voor de kleine wereld van de dagelijkse dingen. ‘McVeigh leefde enkel in die grote wereld die om grote daden vroeg’, schrijft Gerritsen. ‘Zijn kleine tastbare leven schrompelde steeds verder ineen.’ Voor McVeigh was er ‘geen ander lichaam’ meer, ‘geen huis’ en ‘geen keukentafel’. En ook Lucie vergat steeds ‘dat de wereld bestond uit ontelbaar veel keukentafels, ontelbaar veel kleine levens, tastbare lichamen’.
‘Ik heb jaren de keukentafel van mijn grootouders in huis gehad’, vertelt Gerritsen. ‘Op een gegeven moment heb ik die toch los moeten laten.’
 
Esther Gerritsen (1972) voltooide in 1996 de opleiding Dramaschrijven en Literaire vorming aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. Ze ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste jonge toneelschrijvers van Nederland; in 2001 ontving ze voor haar toneelwerk het Charlotte Köhler Stipendium. In 2000 verscheen haar prozadebuut, de verhalenbundel Bevoorrecht bewustzijn. Dit boek werd door de critici enthousiast ontvangen, evenals haar eerste roman Tussen Een Persoon (2002).

Het contrast tussen binnenwereld en buitenwereld, tussen het grootse denken en de kleine dingen, keert in al haar boeken terug. In Normale dagen wordt Lucie door de ernstige ziekte van haar grootvader gedwongen om op te gaan in de concrete, rituele wereld van de boerderij. Een wereld waarin alles vanzelf spreekt, waarin taal, betekenis en begrip niet veel gewicht meer in de schaal leggen.

Gerritsen: ‘Als je op vakantie bent in het buitenland, vind je het boeiend wat er op een dorpsplein gebeurt. Maar op je eigen dorpsplein kun je het niet zien. Ik denk dat je zoekt naar iets zuivers. Dat je beelden hebt van wat liefde is, wat een goede relatie met je familie is, wat echt contact is. Zolang je die zuivere beelden bezit, zal de werkelijkheid daar nooit aan voldoen. De enige werkelijkheid die er wel aan voldoet, is de werkelijkheid die jij niet kent, dus die in het buitenland, een dorpsplein in Toscane. Dan zorg je gewoon dat het klopt, want jij ziet alleen maar wat klopt. Pas als je die beelden loslaat, dan kunnen de dingen die je normaal gesproken verafschuwt een andere betekenis krijgen.’

In Normale dagen neemt Lucie zich voor het leven op de boerderij nooit te idealiseren, zoals ze ook het beeld van haar overleden grootvader niet wil idealiseren. ‘Het is vreemd’, zegt Gerritsen, ‘als iemand doodgaat, dan wil je dat zo graag groter maken of mooier.’
 
Dus je pleit voor realisme?
‘In het leven wel, ja’, zegt ze lachend. ‘Maar ik heb het ook gemerkt met schrijven: zodra ik een beeld heb van waar een boek of toneelstuk aan moet voldoen, dan gaat het schrijven niet meer. In het leven vergeet ik dat sneller, dan heb ik wel allerlei beelden. Dan denk ik: een goed huwelijk heeft de volgende ingrediënten, ga maar aanstrepen. Als je allerlei verwachtingen hebt waaraan het leven moet voldoen, dan wordt het leven een test: klopt het wel of klopt het niet? En dan kan er nooit iets gebeuren wat jij niet had kunnen verzinnen. Ik geloof dat ieder mens maar een paar denkpatronen heeft, en alles zit daar al heel snel in vast.’
 
Als schrijver heb je jezelf toch veroordeeld tot nadenken over het leven?
‘Dat vind ik ook heel lastig. Soms vind ik het een ongezond beroep.’
 
Ongezond?
‘Op vakantie ben ik gelukkiger. Het ligt er natuurlijk aan welke kant je gedachten opgaan, voor anderen is het misschien wel gezond. Als je de hele tijd thuis zit en schrijft, dan draai je snel vast in je eigen denken. Ik vind het moeilijk om als ik aan het denken ben eens iets nieuws te denken.’
 
Ben je geïnteresseerd in de ontsporing van het denken, in het ontstaan van extreme gedachten?
‘Ik vond het altijd grappig dat mensen hun gedachten alleen gebruiken om hun eigen daden goed of af te keuren. Je gebruikt je gedachten om er een kloppend verhaal van te maken. Nu vind ik dat een pijnlijke constatering, want hoe weet je nu welke gedachten je serieus moet nemen? Ik kan overal wel iets kloppends van maken, ik kan elk idee wel verdedigen. Maar hoe kun je het denken beheersen, hoe kun je iets met je denken doen, zonder dat het alleen maar dient om jouw leven een rechtvaardiging te geven?’
 
Is dat niet waarom je literatuur schrijft, om alles kloppend te krijgen?
‘Als ik een journalistiek artikel moet schrijven, dan ben ik weken van slag, omdat ik dan geen enkele gedachte vertrouw. Ik geloof niets van wat er beweerd wordt. In fictie maakt dat niet zoveel uit; als ik een personage zo wil laten denken, dan doe ik dat toch? Toen ik laatst met een vriendin lunchte zei ze: “Ik neem maar gewoon aan dat wij het nu gezellig hebben. Of dat nu waar is of niet, dat maakt mij niet uit. Het is handiger om het aan te nemen. En dat doe jij niet.” Ze had gelijk. En dat is heel lastig: ik vraag me bij alles af of het wel klopt, of er niet een andere waarheid achter schuilgaat.’
 
Dat vroeg je je vast ook af bij Timothy McVeigh. Als je het hebt over de rechtvaardiging van je daden, dan is hij wel een heel extreem voorbeeld.
‘Hij neemt zijn ideeën vreselijk serieus, terwijl de feiten heel duidelijk voor iets anders spreken. Hij praat de aanslag goed, die hij pleegde op een overheidsgebouw in 1995, waarbij 168 mensen het leven lieten. Hij heeft allerlei kinderlijke theorieën waarom het klopt en die blijft hij volhouden, ondanks de twijfels die je tussen de regels door hoort. In het begin was ik gefascineerd door zijn halsstarrigheid: hij heeft ook niet om uitstel van zijn executie gevraagd, hij bleef beweren dat hij een vrij man was en zijn eigen dood gekozen had. Bijna niemand durft zo ver te gaan, en dat maakt op een bepaalde manier indruk. Hoe denkt iemand die blijkbaar zo sterk is? Je vermoedt dat hij wel iets boeiends te melden zal hebben. Maar dat is niet zo.’
‘Ik begreep dat zijn theorieën in dienst stonden van een soort overlevingsmechanisme, omdat je met zo’n schuld niet kan leven. Er is een onderzoek gedaan naar de schuldgevoelens van moordenaars, en het bleek dat bijna niemand zich langdurig schuldig kon voelen. Allemaal voerden ze redenen aan waarom het zo gelopen was en zij daar niets aan konden doen. Dus het denken kan zo krom zijn als wat, als het maar helpt om die schuld te verdringen.’
 
Geloof je dan helemaal niet dat terroristen vanuit een theorie of ideologie handelen?
‘Ik geloof wel dat ze dat denken. Maar ik vind die gedachte geen goede rechtvaardiging.’
 
Je vraagt je een aantal keren af of McVeigh wel heeft beseft wat hij zijn slachtoffers heeft aangedaan. Hij heeft hun leed niet gezien, terwijl Lucie gedwongen wordt het lijden van haar grootvader onder ogen te zien.
‘Ik las laatst de biografie van Eichmann, die zat na de oorlog kort in een gevangenkamp van de geallieerden. In dat kamp zaten allemaal SS-officieren. Het ging er heel rustig aan toe. Ze zijn maar één keer in opstand gekomen: toen er gedreigd werd dat ze verplicht naar een film over de concentratiekampen moesten kijken. Ongelooflijk tekenend.’
 
Normale dagen, door Esther Gerritsen, uitg. De Geus, Amsterdam 2005, 219 blz., € 18,90