Home Er mankeert niets aan ons morele besef

Er mankeert niets aan ons morele besef

Door Florentijn van Rootselaar op 05 februari 2013

08-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Hoe probeert een politicus het tanende overheidsgezag op te vijzelen? Hij oppert een normen- en waardencommissie. Maar volgens Joshua Livestro, Frank Ankersmit en Gijs van Oenen hebben we niets aan vuistdikke rapporten over hoe het hoort. “Een houtbewerker heeft geen theoretische kennis nodig om een stoel te maken.”

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

“We hebben een moreel DNA. Dat staat in ons gegrift. Politici moeten dan ook leren te vertrouwen op mensen. De conservatief Buckley wil liever worden geregeerd door de eerste tweeduizend mensen in het telefoonboek van Boston, dan door de tweeduizend medewerkers aan de universiteit van Harvard. Daar bedoelt hij mee dat hij meer vertrouwen stelt in burgers dan in experts. Het publiek moet dan ook worden aangesproken en gehoord in debatten. Daar vinden we een groot onbenut reservoir aan morele kennis”, zegt Joshua Livestro. Normen en waarden moeten niet worden opgelegd door de overheid of een overheidscommissie. Er moet een debat over worden gevoerd in de samenleving, vindt de medewerker van eurocommissaris Bolkestein en voorzitter van de Burke stichting, de conservatieve denktank waarin het debat over diezelfde waarden een normen een prominente rol inneemt. De recent aandacht voor normen en waarden van Balkenende vindt hij “verheugend”, maar de normen- en waardencommissie die premier Balkenende wil invoeren noemt hij een “wangedrocht”. “Ik vrees dat door de brede samenstelling van de commissie geen scherpe conclusies mogelijk zijn. Jan en Piet, iedereen wil er zijn mening in kwijt. Daardoor krijg je een opsomming van punten zo dik als een telefoonboek, met een puntje voor iedereen. Of de commissieleden komen tot niets omdat ze het niet eens kunnen worden.”
De verhouding tussen politiek en moraal is inzet van een eeuwenoude discussie. Volgens Hannah Arendt moeten politieke en sociale aangelegenheden strikt worden gescheiden, een gedachte die zij ontleent aan Machiavelli. De taak van de politiek moet erop gericht zijn de voorwaarden te scheppen waarmee mensen met verschillende voorkeuren en opvattingen één samenleving kunnen delen. Het is vervolgens aan de samenleving om tot opvattingen te komen over wat fatsoenlijk is. Daarbij is het van cruciaal belang dat de overheid de burger overtuigt van gedeelde belangen met anderen; de burger moet een actieve burger zijn – zelfbewust maar niet egoïstisch.

Maar hoe overtuig je de burger als je gezag als overheid tanende is – zoals een recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau aantoonde? Je start een ethisch reveil, aldus de analyse van de Groningse geschiedfilosoof Frank Ankersmit: “De staat was vroeger de primaire actor. Maar de rol van de overheid wordt steeds meer teruggedrongen. Nu komt de overheid met een poging om het gezag terug te veroveren.” Een oneigenlijke poging wel te verstaan, want ook Ankersmit ziet geen been in al te moralistische politiek.
Ethicus en rechtsfilosoof Gijs Van Oenen, docent aan de universiteit van Rotterdam, vindt zo’n commissie simpelweg overbodig.  “Eigenlijk bestaan dit soort commissies al lang. Denk bijvoorbeeld aan het Sociaal en Cultureel Planbureau. Deze nieuwe commissie is vooral een  vorm van politieke windowdressing. Van goede sier maken.”

Gouden regel
Er is volgens Van Oenen, Ankersmit en Livestro sowieso weinig mis met het morele besef van de Nederlander. Livestro denkt dat er een gedeelde opvatting bestaat over moraal. “Respect voor ouders, voor het wettelijk gezag, niet moorden, geen overspel. En de gouden regel: behandel een ander zoals je jezelf behandelt. Of negatief geformuleerd: doe een ander niet aan wat je jezelf ook niet aan zou doen. Je moet als politicus die morele basis niet gaan  uitbreiden naar allerlei politieke opvattingen. Het is dan net alsof je het hebt over een gedeelde moraal, terwijl in een politieke discussie kan blijken dat die opvattingen maar een beperkte groep aanhangers heeft. Onder het mom van de moraal kan de overheid platte politieke doelstellingen proberen te realiseren. Balkenende deed zijn oproep voor een moreel offensief tijdens het Christelijk-Sociaal Congres. Als er één term is misbruikt is het wel christelijk-sociaal.”

Over normen en waarden moet worden gediscussieerd, betoogt ook Ankersmit. En natuurlijk speelt de politiek daar een rol in: er moeten discussies worden gevoerd in de Kamer. “De politiek moet registreren wat er gebeurt en daar op reageren.” Ook moet er buiten de politiek worden gedebatteerd over normen en waarden. “In kranten en tijdens debatten worden die discussies al lang gevoerd.” Maar daar is volgens Ankersmit geen commissie voor nodig. “En zo’n commissie zou al helemaal niet een geprivilegieerde positie moeten krijgen in die debatten.” Commissies die rapporten produceren zijn volgens Ankersmit niet het juiste instrument om het fatsoen terug te brengen. Hij vergelijkt het met het Srebrenica-rapport, waar hij zich doorheen probeert te worstelen: “De kern van de zaak kenden we al voor het rapport. Door de verdedigers van dat soort rapporten wordt de politieke werkelijkheid vervormd tot de wereld van politicologen en economen. Terwijl hier juist praktische kennis op zijn plaats is. Marx betoogt bijvoorbeeld dat de houtbewerker geen theoretische kennis nodig heeft om een stoel te maken. Dat geldt hier ook voor.”

Ankersmit vindt dit soort commissies zelfs gevaarlijk omdat daarmee het primaat van de politiek wordt opgegeven. “Alles wordt gedepolitiseerd. Dat is totalitair en niet democratisch. Misschien gaan de voorstanders van zo’n commissie ook nog uit van de maakbaarheid van de samenleving. Alsof er een model zou bestaan dat je zo op de werkelijkheid kunt leggen. Maar het gaat, zoals Aristoteles zegt, om applicatio; om  het toepassen van die gedachten over moraal of de wet op de praktijk.”

Van Oenen is minder negatief over de commissie. Hij merkt bij het CDA het verlangen om naar Noors voorbeeld een brede commissie op te stellen, met boeren en hoogleraren. En dat is toch een aardige manier om te peilen wat er leeft. Van Oenen is daarentegen bevreesd voor de LPF-moraal. Die partij probeert de moraal teveel van bovenaf te regelen, zonder te luisteren naar de burger. “De LPF is een autoritaire partij van zakenmensen. Dat zijn lieden die zeggen ‘dat regelen we wel even.’ Bij de LPF wordt altijd gezegd dat je mag zeggen wat je denkt. Maar dat is maar een schijndemocatie. Zodra iemand in de Tweede Kamer tegen ze in gaat, zie je ze verveeld kijken. Ze hebben zelfs een mentaliteit van  ‘Hé, donder jij eens op.’ Dat zie je ook aan Heinsbroek die wel normen en waarden wil voorschrijven, maar zijn eigen bekeuringen niet wil betalen.” Maar ook Paars komt er bij Van Oenen niet genadig van af. Actief burgerschap is onder Paars niet bepaald gestimuleerd. “Door Paars zijn we van actieve burgers veranderd in marktgerichte egoïsten. We zien onszelf nu als aandelenspeculantjes.”

Onderwijs
Welke taak heeft de overheid die haar gezag verliest? Op scholen valt nog iets te winnen, denkt Ankersmit. “Leerlingen moeten door geschiedenisonderwijs en filosofie kennismaken met waarden en normen.”  Ook ziet hij heil in een strenger optreden van de politie. “De jongeren moeten weer ontzag krijgen voor de politie. Maar het is voor de overheid heel moeilijk om de politie dat gezag weer terug te geven. Ze houden zich nu voornamelijk bezig met het uitdelen van parkeerbonnen en schrijven van onduidelijke rapporten.”

Strenger politieoptreden vindt Van Oenen geen oplossing. Hij hecht aan de “ironische vorm van gezag” die we kennen in Nederland. Aan de mogelijkheid om “te lachen met een agent”.  “Ik zie meer in het zelfregulerend vermogen van de gemeenschap. Op de Amsterdamse Zeedijk kun je als politieagent bijvoorbeeld wel junks blijven wegjagen. Beter is om ervoor te zorgen dat er middenstanders zijn die de Zeedijk voor hun winkel controleren. Dat is het zelfregulerend vermogen van een wijk. En daar moet de overheid de juiste voorwaarden voor scheppen. Normen en waarden zijn geen zaken die op abstract niveau in zo’n commissie moet bespreken. Je vindt ze in zo’n zelfregulerende praktijk.”

Ook Livestro benadrukt de rol van de burger in het handhaven van waarden en normen. “Mensen hebben een eigen verantwoordelijkheid. Door die commissie lijkt het alsof je een pistool op borst drukt en zegt: je zult je moreel gedragen. Dat heeft geen enkele betekenis. Als je wilt dat mensen zich moreel gedragen, moet je hun vermogens, hun talenten aanspreken. Om dat te bereiken moet Balkenende meer vertrouwen krijgen in zichzelf. Hij moet niet langer zeggen: ‘Ik vind dit, maar misschien vindt u iets anders.’ Hij moet staan voor de moraal die hij verdedigt. Dan is het ook mogelijk mensen te inspireren.”