Home Eert uw vader en uw vader

Eert uw vader en uw vader

Door Suzanne van den Eynden op 02 december 2015

Eert uw vader en uw vader
Cover van 12-2015
12-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Naast het klassieke kerngezin zijn er steeds meer gezinnen met twee vaders, donorouders en stiefmoeders en -vaders. Wat zijn we verplicht aan familieleden met wie we geen bloedband delen?

Wat doen we met moeder met de kerst?’ Deze vraag, die zich in de meeste families elk jaar zo begin november opdringt, staat symbool voor de bredere vraag: wat zijn we eigenlijk aan onze (naaste) familieleden verplicht, variërend van gezelschap bieden tijdens de feestdagen tot zorg verlenen op het moment dat zij hulpbehoevend worden? 

Deze vraag beantwoorden is vandaag de dag extra uitdagend. Want wie behoren er eigenlijk tot onze familie? Waar vroeger simpelweg de bloedband en de trouwpapieren bepaalden wie er familie waren en voor wie er gezorgd diende te worden, zijn biologische verbondenheid en een huwelijkse status tegenwoordig een stuk minder vanzelfsprekend. Op het klassieke ‘nucleaire gezin’ – vader, moeder en een of meer biologische kinderen – zijn talloze uitzonderingen denkbaar. Er zijn gezinnen met twee moeders of vaders, waar met slechts één van hen de bloedband wordt gedeeld. Kinderen hebben te maken met donor-ouders, stiefvaders, -moeders en -grootouders. In het Britse parlement werd begin dit jaar zelfs een wetswijziging aangenomen waardoor in de toekomst een kind geboren kan worden met genetisch materiaal van drie personen.  

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dat roept de vraag op wat mensen eigenlijk tot familie van elkaar maakt, nu er lang niet altijd meer sprake is van biologische verbondenheid. Wat ís familie anno 2015 en waarop zijn verplichtingen jegens familieleden gebaseerd? Wat zijn we überhaupt aan familieleden verplicht met wie we geen bloedband delen? Oftewel: wie moeten we waarom precies te eten vragen met kerst? 

Intimiteit

Volgens Marian Verkerk, hoogleraar zorgethiek aan de Rijksuniversiteit Groningen en het Universitair Medisch Centrum Groningen, is de bloedband een van de minst relevante zaken bij het definiëren van familie. Zij beschrijft familie als ‘een speciaal type relatie met normatieve verwachtingen, die vooral wordt bepaald door de ervaring van nabijheid, intimiteit en een betekenisvolle relatie. Een familie, en dan specifiek het gezin, is een plek waar mensen elkaar vormen. Normatieve verwachtingen binnen families ontstaan door de nabijheid die we ervaren, het feit dat gezinsleden “om niet” dingen voor elkaar doen en een plaats bieden waar onze identiteit bepaald wordt en we echt onszelf mogen zijn. Familie maakt dan ook kwetsbaar. Wanneer een moeder zegt: “Jij bent mijn dochter niet meer”, heeft dat grote gevolgen voor de identiteit van die dochter. Een heel bepalend deel van haar identiteit wordt ontkend. De familierelatie brengt ook verplichtingen met zich mee. Wanneer we niet thuis geven als een familielid om hulp vraagt, ontkennen we die bijzondere relatie. Bij familie heb je iets uit te leggen wanneer je niet aan een hulpvraag tegemoet kunt komen.’ 
Dit is echter zeker niet voorbehouden aan mensen met wie we een bloedband delen, stelt Verkerk. ‘Het simpele feit van genetische verwantschap is volstrekt onvoldoende om te bepalen wie familie is. Het gaat om de ervaring van nabijheid en veiligheid, de aanwezigheid van een betekenisvolle relatie. En dat is natuurlijk net zo goed mogelijk in niet-biologische gezinnen. Zelfs sommige vrienden kunnen net zo goed als familie voelen. Het is de relatie die bepaalt wat familie is, en niet de bloedband.’


Twee vaders

Annelien Bredenoord, universitair hoofddocent (bio)medische ethiek aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht en Eerste Kamerlid voor D66, ziet familie als een groep mensen die een gemeenschap vormt op basis van zaken als een gedeelde leefstijl, gedeelde waarden en liefde, en niet noodzakelijkerwijs op basis van biologische verwantschap. ‘Dit sluit ook aan bij mijn persoonlijke situatie: ik woon samen met mijn vriendin, die is opgegroeid bij haar twee vaders. Het gezin waar zij uit voortkomt, is slechts gedeeltelijk biologisch verbonden, maar voelt voor haar volledig als familie.’ 
Maar hoewel de maatschappelijke ontwikkelingen volgens haar steeds meer richting deze opvatting van familie gaan, hanteren instituties als het recht volgens haar een veel nauwere definitie van familie. ‘Het recht is nog steeds behoorlijk gericht op de klassieke nucleaire familie van man, vrouw en eigen kinderen. In Nederland kun je juridisch gezien bijvoorbeeld maar twee ouders hebben. Als drie of vier mensen besluiten een kind te krijgen, kunnen maar twee mensen hier juridisch gezien aanspraak op maken. Een ander voorbeeld: als mensen die niet getrouwd zijn elkaar als erfgenaam willen benoemen, betalen ze torenhoge successierechten die getrouwde stellen niet betalen. Dat geeft de boodschap af: de getrouwde relatie is beter. Er zijn wel positieve ontwikkelingen. Zo is het huwelijk niet meer voorbehouden aan mensen van hetzelfde geslacht. Maar over het algemeen loopt het recht nog wat achter. Ik spreek hier ook als politicus, want dit is een van de onderwerpen waarvoor D66 zich hard maakt.’


Mishandeld

Volgens Verkerk en Bredenoord zouden niet alleen de definitie, maar ook de morele verplichtingen ten aanzien van familie meer gefundeerd moeten zijn in de onderlinge relatie dan in de bloedband. Verkerk: ‘Er is wel degelijk een moreel appel om voor je familie te zorgen, omdát het een specifieke relatie betreft die zou worden ontkend als niemand enige verplichting jegens elkaar zou voelen. Maar het is de kwaliteit van de relatie die aan een eigen morele beoordeling moet worden onderworpen, en niet de vraag of er sprake is van een bloedband. Niet-biologische gezinnen kunnen immers net zo goed een betekenisvolle relatie, gebaseerd op nabijheid en intimiteit, verschaffen als het nucleaire gezin. En aan de andere kant zijn gezinnen helaas niet altijd plekken die veiligheid en geborgenheid bieden. Als een dochter stelselmatig mishandeld is door haar moeder, en er van veiligheid en intimiteit geen sprake is, kan niet automatisch van haar geëist worden dat zij voor haar moeder zorgt. Die snelle conclusie – het is familie, dus je moet er maar voor zorgen – ergert mij in het huidige politieke debat over de participatiemaatschappij. Er zijn vele factoren die een rol spelen voor een goed antwoord op de vraag wie zorgplicht heeft voor familieleden. Als ik de enige ben die zich in de situatie bevindt om mijn ouders te helpen, wordt de verantwoordelijkheid snel groter. Maar als ik daarvoor drie uur zou moeten reizen, terwijl een buurvrouw ook uitstekend in staat is om zorg te verlenen, wordt het al een ander verhaal. Vermeende morele verplichtingen puur en alleen omdat mensen familie van elkaar zijn, worden op die manier misbruikt. Het is prima dat we ons minder automatisch gaan afvragen wat de staat voor ons kan doen en serieus overwegen wat we zélf kunnen bijdragen. Maar daar moeten wel de juiste vragen bij worden gesteld.’ 


is-ought-gap

Een vraag die volgens Verkerk te weinig aan de orde komt is: wat zijn de gevolgen van zorgafhankelijkheid voor de relatie? ‘Als ik ineens voor mijn ouders ga zorgen, kan dat onze relatie ook veranderen – zodanig zelfs dat de initiële plek van nabijheid en veiligheid onder druk komt te staan. Soms vinden ouders het heel ongemakkelijk om verzorgd te worden door hun kinderen. Als we dergelijke overwegingen niet serieus nemen, nemen we de familierelatie niet serieus.’
Bredenoord: ‘Als vanuit een biologisch gegeven morele verantwoordelijkheid wordt afgedwongen, kom je in een is-ought-gap terecht: omdat iets zo is – een bloedband –, behoort iets zo te zijn: zorgen voor elkaar. De verantwoordelijkheid die ik voel jegens mijn eigen familie heeft meer te maken met principes als wederkerigheid, nabijheid, afhankelijkheid en de langdurige relatie die we hebben, en misschien ook wel gewoon met liefde, dan met het feit dat we DNA delen. Mijn vriendin beschouwt haar niet-biologische vader net zo goed als vader. Tegenover mensen met wie ik al heel lang bevriend ben, voel ik ook een diepe verantwoordelijkheid – meer dan tegenover nieuwere vrienden. Wél schept die bloedband vaak de voorwaarden voor de genoemde principes. Mijn ouders en broers zijn er altijd al geweest, zo lang ik er zelf ben. En toevallig vinden we elkaar ook nog eens heel leuk.’ 


Erfelijke aandoening

Er is volgens Bredenoord een type morele verplichting waarbij de bloedband wel een rol speelt, namelijk de zogeheten duty to warn: de plicht om verwanten te waarschuwen wanneer er sprake is van een erfelijke aandoening. Bredenoord: ‘Hier is DNA wél relevant, omdat alleen de biologische familie die erfelijke eigenschap deelt en er soms als enige van op de hoogte is. Ik ben nu bezig met onderzoek naar de vraag waar de waarschuwingsplicht voor erfelijke aandoeningen primair ligt: bij het ziekenhuis of binnen de familie? Als artsen op de hoogte zijn van bijvoorbeeld het bestaan van een gevaarlijke erfelijke afwijking binnen een familie, moeten zij dan actief familieleden waarschuwen voor erfelijke aandoeningen? Of ligt die verantwoordelijkheid primair bij de familie?
Een heel concrete casus die eerder dit jaar in het nieuws was, is de zaak van meneer Klaassen. Zijn dochter bleek uitgezaaide borstkanker te hebben, veroorzaakt door een genetische afwijking. Klaassen was drager van het gen – iets wat hij niet wist, maar het Erasmus MC in Rotterdam wél, omdat een oudtante daar ooit was behandeld voor hetzelfde type borstkanker als zijn dochter. Meneer Klaassen stelde: het ziekenhuis had mij moeten waarschuwen. Ik ken de verdere details van het verhaal niet en weet bijvoorbeeld niet hoe lang geleden de oudtante behandeld was, en of er destijds überhaupt al kennis was van het feit dat ook mannen een borstkankergen aan hun dochter kunnen doorgeven. Maar de discussie die deze casus in de media opriep was: ligt die morele plicht inderdaad bij het ziekenhuis? 
Daar zijn de nodige tegenvragen bij te stellen. Hoe zit het bijvoorbeeld met het recht van mensen op niet-weten? Als een patiënt niet wil dat de arts de familie waarschuwt, kan de arts in een lastig gewetensconflict terechtkomen: enerzijds het beroepsgeheim en de arts-patiëntrelatie in stand willen houden, anderzijds de familie willen waarschuwen voor een ernstige genetische ziekte. De arts kent echter lang niet altijd de familiedynamiek en weet niet precies hoe de verhoudingen liggen. Daarom zou je je dus kunnen afvragen of de waarschuwingsplicht niet veel meer ook bij familieleden moet liggen. Ja, het is niet makkelijk om bijvoorbeeld je kinderen of je broers te vertellen dat je drager bent van een gevaarlijk gen. Ook komt daar vaak schuldgevoel bij kijken. Maar daar kunnen we mensen bij begeleiden. Alles afwegend zou ik bij de plicht tot waarschuwen niet altijd direct naar de professional willen wijzen, en ook familie-ethiek willen benadrukken, als direct uitvloeisel van de zorgplicht. Deze vloeit in dit geval niet voort uit de aanwezigheid van een betekenisvolle relatie, maar uit de afhankelijkheidsrelatie: als ik een erfelijke aandoening blijk te hebben, zijn mijn broers direct van mij afhankelijk voor het ontsluiten van deze kennis. De professional kan ook waarschuwen, maar heeft mij nodig om überhaupt te weten dat ik broers heb. En wellicht ook voor praktische informatie zoals een telefoonnummer. Niet de aard van de relatie is hier bepalend, maar puur het feit dat wij DNA delen en ik wellicht de enige ben die hun toegang kan geven tot belangrijke informatie.’ 


Geadopteerde kinderen

Paradoxaal genoeg maken de belangstelling voor en ontwikkelingen in de genetica de biologische verwantschap echter juist weer relevanter, tegen de maatschappelijke trend in om familie breder op te vatten. Marian Verkerk: ‘Bij het definiëren van een familierelatie speelt de genetische component een steeds minder grote rol. Maar als mensen die elkaar nog niet kennen, ontdekken dat ze genetisch verwant zijn, blijkt dat vaak voldoende om elkaar ineens als familie te beschouwen. Als geadopteerde kinderen hun biologische ouders ontmoeten, geven ze op basis van die verwantschap ineens betekenis aan de relatie, zonder dat ze met elkaar samen hebben geleefd. Mensen vinden het vaak prettig om te zien dat een vader of moeder dezelfde ogen heeft als zij. Daarnaast zien ze de ontmoeting van hun biologische ouders vaak als het vinden van een deel van zichzelf. Door die genetische verwantschap ontstaat het gevoel: die persoon hoort bij mij. Maar puur en alleen die verwantschap wil nog niet zeggen dat er ook een betekenisvolle relatie is. Dat vraagt tijd en nabijheid.’ 
Annelien Bredenoord ziet die focus op biologische verwantschap vooral terug in de voortplantingsgeneeskunde. ‘De vaak niet-uitgesproken vooronderstelling in de voortplantingsgeneeskunde is dat het beter is om eigen – biologische – kinderen te krijgen. Waarom zouden mensen anders gebruikmaken van ivf, waarbij we vergaande stappen zetten alleen omdat mensen graag een kind willen waarmee ze biologisch verwant zijn? Naast een aangeboren behoefte aan eigen kinderen, denk ik ook dat de maatschappelijke verwachting nog steeds is dat we eigen kinderen krijgen. Uit veel onderzoek blijkt echter dat het voor de kwaliteit van leven, zowel voor de ouders als voor het kind, niet uitmaakt of er sprake is van een bloedband. Ook dat is een paradox: als het via de biologische weg niet lukt en mensen via de niet-biologische weg een gezin stichten, voelen ze zich net zozeer familie van elkaar.