Home Eenzaamheid Eenzaam maar niet alleen
Eenzaamheid

Eenzaam maar niet alleen

Door Bas Nabers op 23 juni 2014

Cover van 07/08-2014
07/08-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Wie zich alleen voelt, is de eenzaamheid liever kwijt dan rijk. Toch kan afzondering ook heilzaam zijn. We zouden daarom de bewaker van elkaars eenzaamheid moeten zijn.

God schiep Eva ‘omdat het niet goed was dat de man alleen was’. In seculiere taal: een leven zonder anderen is onmenselijk. Dat is een oud, maar hoogst actueel gegeven. Zo maakte het RIVM in september bekend dat bijna 40 procent van de Nederlanders zich enigszins tot zeer eenzaam voelt. Sommigen zijn zo eenzaam dat ze ook na hun dood jarenlang onopgemerkt blijven, zoals het afgelopen jaar herhaaldelijk onder de aandacht kwam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Eenzaamheid is bij uitstek een modern probleem. In westerse landen woont één op de drie mensen alleen. Dorps- en gemeenschapsverbanden waarin het individu zich vanzelfsprekend geworteld wist, zijn verdwenen. Die ‘ontworteling’ heeft ons in veel opzichten vrijer, maar ook kwetsbaarder gemaakt. Zij voedt de angst om niet erkend en gezien te worden, om overbodig te zijn. Het besef van overbodigheid kent vele gedaanten: onder de oppervlakte knaagt die notie vaak ook aan diegenen die wél in the picture staan, carrière maken of zich voortdurend met Facebook-likes kunnen vleien. Eenzaamheid ‘is de onrust in de ogen van iemand die het heeft gemaakt’, zingt Stef Bos.

Aan de ene kant lijkt het erop dat wij voor ons geluk op anderen zijn aangewezen. Tot die conclusie komen zelfs radicale solo-avonturiers zoals Christopher McCandles, die de wildernis in trok en daar vast kwam te zitten. ‘Happiness is only real when shared’, schreef hij vlak voor zijn dood. Anders gezegd: als ons leven al ergens om draait, dan is dat ook altijd om onze plek bij de ander. Wie geen deel uitmaakt van een gemeenschappelijk verhaal en zich van contact met anderen weet afgesneden, zal vroeg of laat net als Robinson Crusoë uitroepen:

‘O that I might but have had one Companion, one Fellow-Creature to have spoken to me, and to have convers’d with!’

Aan de andere kant trekken solo-avonturiers vrijwillig de wildernis in, en zelfs Crusoë voelde zich niet altijd ellendig toen hij alleen was. Sterker nog: tal van denkers, kunstenaars en meditatieve zielen houden een lofrede op de eenzaamheid. In het Engels spreekt men van solitude, die niet gepaard hoeft te gaan met de negatieve gevoelens van loneliness.

Volgens Renaissance-humanist Michel de Montaigne kan een eenzame ziel ook zichzelf gezelschap houden. Filosoof Henry David Thoreau noemt de eenzaamheid zelf het beste gezelschap. En Friedrich Nietzsche schrijft dat we uit verkeerde liefde voor onszelf van de eenzaamheid een gevangenis maken. Zijn vrije geesten zijn ‘vrienden van de eenzaamheid’ en in zijn boek Aldus sprak Zarathoestra zegent Zarathoestra bij zijn thuiskomst in de bergen ook de eenzaamheid.

Maar wanneer is er sprake van goede eenzaamheid? Hoe verhouden ‘vrienden van de eenzaamheid’ zich tot anderen? Hoe kun je in eenzaamheid ‘thuiskomen’? En hoe kun je dat leren?

Inkeer van de ziel
In het alledaagse bestaan rennen we onszelf regelmatig voorbij. Ook thuis op de bank blijven we vaak onrustig doorsurfen of verstrooid voor de televisie hangen, zodat we tenminste iets te doen hebben en onszelf vergeten. Maar wie zich in eenzaamheid op zijn eigen gezelschap leert bezinnen en de stilte toelaat, wint aan vrijheid. We doorbreken dan het gehaaste, routinematige gedrag waarmee we onszelf vaak ‘vastleven’ en beperken in ons werk en sociale contacten. We worden ons dan bewust van ingesleten leefpatronen, en in de stilte maken zich eerder onopgemerkte stemmen, gedachten en verlangens kenbaar.

Herinneringen komen terug en gebeurtenissen krijgen de kans te bezinken. Zo leren we luisteren naar wie we waren, wie we zijn en wie we nog kunnen worden. We beseffen dat we ons leven zelf nog te leiden hebben, maar ontdekken in onszelf tegelijk een onafzienbare verte: een wereld aan herinneringen, ervaringen en mogelijkheden die zich niet volledig laat uitdiepen. Zo’n inkeer van de ziel noemt Montaigne de ‘ware eenzaamheid, waarvan wij kunnen genieten midden in de stad en aan het hof van de koning, maar nog het meest ongedwongen als wij alleen zijn’.

Omdat je in die eenzaamheid niet alleen dichter bij jezelf, maar vaak ook bij je omgeving komt, kun je daarin een thuiskomst ervaren. Dat lijkt misschien een merkwaardige gedachte: wordt eenzaamheid immers vaak niet met een zekere vervreemding geassocieerd? Ervaar je de eenzaamheid niet bij uitstek op plekken waar de wereld zijn alledaagse vertrouwdheid verliest, zoals bij de aanblik van een berglandschap, de sterrenhemel of de zee? Deze vertes werpen de mens op zichzelf terug, waarmee hij soms ook de verte in zichzelf ontdekt. Thoreau brengt deze ervaring treffend onder woorden wanneer hij zich alleen in de natuur over rotsen, bomen en de wind verwondert en uitroept:

‘Who are we? Where are we?’

Precies hierin ligt de paradox: deze zelfvervreemding is het kenmerk van een bewustere toegang tot onszelf en de wereld. We vergeten doorgaans onze plek in de wereld, omdat we er op een routinematige manier altijd al vertrouwd mee zijn. Maar alleen wie zich van de wereld als raadsel bewust wordt, is zichzelf én de dingen in hun wonderlijke onvanzelfsprekendheid nabij. Voor menig dichter worden de dingen om ons heen dan metgezellen in een wereld die we niet kunnen overzien. ‘Then stirs the feeling infinite, so felt in solitude, we are least alone’, dicht Lord Byron.

Kunnen vrienden van de eenzaamheid het zonder anderen stellen? De hedendaagse Franse essayist Sylvain Tesson, die zes maanden in de Siberische bossen verbleef, laat zien dat het complex ligt.

‘Er gaat niets boven eenzaamheid’, schrijft hij. ‘Het enige wat me nog ontbreekt is iemand om te vertellen hoe gelukkig ik ben.’ Tesson zat op dat moment natuurlijk op niemand te wachten – soms beleven we onze beste momenten inderdaad alleen. Maar kan eenzaamheid nog een zegen zijn wanneer die ‘iemand’ definitief ontbreekt?

Met die retorische vraag wil ik erop wijzen dat eenzaamheid niet simpelweg tegenover verbondenheid met anderen staat, maar daar op complexe wijze mee is verweven. Wie dat inziet, kan momenten van afzondering zelfs als onderdeel van een dynamische verhouding tot anderen waarderen. Zo zag Montaigne eenzaamheid als voorwaarde voor een bewustere, persoonlijkere betrokkenheid bij anderen (hoewel hij zich ook vaak in een stoïcijnse onverstoorbaarheid leek te willen oefenen, waarmee hij zich op het verlies van dierbaren voorbereidde).

In eenzaamheid worden we ons bovendien vaak pas bewust van onze diepgewortelde verbondenheid met anderen. Kunnen die eenzame momenten zelfs niet tot onze rijkste ervaringen behoren, hoewel ze zeker niet per se onze vrolijkste zijn? Ook dit laat Montaigne zien: hij wijdt talrijke eenzame gedachten aan zijn overleden vriend, die hij met de pen van de vergetelheid wil redden, terwijl hij ook in de lezer een vriend zoekt. Zo vinden we bij Montaigne een veelzijdige omgang met eenzaamheid, terwijl hij ons voor een eenzijdige of naïeve idealisering ervan waarschuwt.

Sinds de opkomst van de massamaatschappij wordt de roep om afzondering sterker. Jean-Jacques Rousseau meent dat je pas in afzondering een authentiek leven kunt leiden. Kunstenaars verklaren eenzaamheid tot bron van artistieke creativiteit, die voor de massa ontoegankelijk blijft. En Nietzsche raadt uitzonderlijke individuen voortdurend aan om te vluchten voor het leven op de ‘markt’ met zijn gangbare normen, lawaai en onbezonnen arbeidsethos. Hij noemt de eenzaamheid een ‘deugd’ en schrijft zelfs: ‘Elke gemeenschap maakt, op de een of andere manier, waar of wanneer ook, “banaal”.’ Het individu zal zich volgens hem binnen elke gemeenschap aan een norm moeten ‘conformeren’, maar wie alleen kan zijn geeft ruimte aan zijn eigen ziel.

Gezelschap maakt banaal
Wie verdraagt echter een leven zonder gemeenschap? Wie wenst zich zo’n leven? Volgens Aristoteles moet je een dier of een god zijn om alleen te kunnen leven. Nietzsche zegt dat hij een derde mogelijkheid vergat: leven als filosoof.

Toch blijft Nietzsche juist als filosoof bewust bij anderen betrokken. Net als Montaigne doet hij in zijn filosofische werk voortdurend een appèl op vrienden. Uitgerekend aan het einde van De genealogie van de moraal, waar hij naar de zin van zijn leven vraagt, doet hij een beroep op hen: ‘mijn onbekende vrienden (want ik weet van nog geen vrienden): welke zin zou ons leven hebben wanneer niet deze…?’ Met de onvolledige zin appelleert Nietzsche aan een ontdekking waartoe volgens hem slechts weinigen in staat zijn. Maar het is ook het duidelijk dat hij geen permanente afzondering predikt. Nietzsche laat eerder op radicale wijze zien hoe je in en door de eenzaamheid je stem kunt bewaren voor enkele (toekomstige) vrienden.

Interessant genoeg suggereert hij tegelijk dat je in vriendschap omgekeerd ook de eenzaamheid kunt bewaren. Wanneer Zarathoestra voor een doorsneeleven in de massa waarschuwt, zegt hij ten slotte: ‘Vlucht, mijn vriend, in jouw eenzaamheid.’ Diezelfde gedachte brengt de Duitse dichter Rainer Maria Rilke treffend onder woorden: in een huwelijk (of vriendschap) zou je volgens hem de bewaker van elkaars eenzaamheid moeten zijn, om zo elkaar de vrijheid niet te ontnemen.

Goede vrienden of geliefden zien in elkaar de belofte van een weg die iemand nog te gaan heeft. Ze willen elkaar nabij zijn, maar verwonderen zich tegelijk over de ander als over een verte of een onuitputtelijke diepte die ze zich niet kunnen toe-eigenen. Om elkaar niet te beperken moeten ze elkaars eenzaamheid bewaken. Nietzsche heeft gelijk: elke gemeenschap maakt banaal – als daarbinnen voor eenzaamheid geen ruimte is.

Wegwijzers
Hoe doe je dat nu concreet, eenzaam zijn? Hoe plukken we de vruchten van de eenzaamheid? Die vruchten zijn niet op bestelling leverbaar, maar receptiviteit daarvoor is wel degelijk te oefenen. Dat doen we allereerst door minder gehaast en verstrooid te leven dan we in onze zoektocht naar oppervlakkige likes en erkenning soms geneigd zijn te doen. In plaats daarvan zouden we kunnen oefenen met bepaalde vormen van bezinning, zoals meditatie- en yogatechnieken. Ook zouden we in ons eentje wandelingen kunnen maken en kunnen leren genieten van bepaalde kunst, filosofie en literatuur.

Verder is het goed gedachten op te tekenen. Het is opvallend dat alle bovengenoemde filosofen en eenzame zielen een autobiografisch dag- of notitieboek bijhielden. Wie net als zij in eenzaamheid een notitieboek openslaat en rustig wacht ‘tot de gedachte komt’, zal zichzelf regelmatig herontdekken: via het papier dwaal je makkelijk af naar het verleden en de toekomst, naar wat je bezighoudt, maar waar je vooralsnog aan voorbij bent gehold. Of naar vreemde, nog niet uitgekristalliseerde stemmen en stemmingen in jezelf; naar voorwerpen in je kamer, die iets over jezelf vertellen, of naar het raam, naar de wereld buiten, naar anderen. Zo bezinnen we ons met Thoreau op de vragen: ‘Who are we? Where are we?’ Als je over die vragen schrijft, kun je bij jezelf terugkomen en je diepste bronnen van vitaliteit en identiteit ontdekken.

Wie de vruchten van de eenzaamheid wil proeven, zou daarnaast oog moeten hebben voor eenzame plekken. Dat hoeft niet de afgelegen natuur te zijn; eenzame plekken vind je ook in grote steden. Misschien zelfs in de hoek van een kroeg of in straten en steegjes waarin je anoniem kunt ronddolen. Of juist in de afzondering van een op bezinning toegesneden architectuur, waarvoor Nietzsche een pleidooi houdt dat nog steeds relevant is. Wat we volgens hem nodig hebben zijn ‘stille en ruime, uitgestrekte plaatsen om na te denken […] bouwwerken en plantsoenen, die als geheel de verhevenheid van de bezinning en de afzijdigheid uitdrukken’. Zulke plekken zouden ons uitnodigen om de ontzaglijke ruimte te verkennen die de menselijke ziel zelf is: ‘Wij willen in ons gaan wandelen wanneer wij in deze tuinen en hallen wandelen.

’Voor eenzame plekken hoef je overigens niet eens de deur uit, zoals de Franse filosoof Gaston Bachelard duidelijk maakt. In tegenstelling tot Nietzsche onderzoekt hij in Poëtica van de ruimte de intieme plaatsen en hoeken in de eigen woning. Elke hoek in een huis is volgens Bachelard ‘voor de verbeelding een symbool van de eenzaamheid’. Een ‘hoek’ behoort tot de ruimte, maar toch ook weer niet. Een hoek is een plek waar je voor de wereld kunt schuilen, maar waar je die tegelijk herontdekt. Een plek waar – net als in Nietzsches tuinen en hallen – ‘het universum zich met de dagdromer terugtrekt’.

Ten slotte blijven we voor de goede eenzaamheid paradoxaal genoeg ook op elkaar aangewezen. Een vriend kan zelfs een van de beste wegwijzers naar eenzaamheid zijn. Goede vrienden en geliefden herinneren elkaar immers aan de vertes van de eigen ziel en aan de belofte van een eigen weg. Ze herinneren aan de schitterende onvanzelfsprekendheid van het bestaan.