Home ‘Een samenleving heeft, net als een kathedraal, een aantal steunberen nodig om niet in te storten’

‘Een samenleving heeft, net als een kathedraal, een aantal steunberen nodig om niet in te storten’

Door Anton de Wit op 26 november 2012

02-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Het zoeken naar gedeelde normen en waarden is het verkeerde antwoord op de vraag hoe we onze samenleving bijeen houden, volgens socioloog Kees Schuijt. We moeten daarentegen juist ‘tegenkrachten’ stimuleren: ‘constructies die de samenleving bijeenhouden als die gemeenschappelijke waarden er níet meer zijn.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Mijn vrouw en ik gaan al vijftien jaar naar de Pyreneeën. Dat is een vrij lange trip. Op de heenreis doen we daar vier à vijf dagen over. We hebben de gewoonte om allerlei kerken en kathedralen te bezoeken. Ieder jaar kiezen we een andere route, zodat we steeds nieuwe kerken zien.’

Een fascinatie zou Kees Schuyt het niet eens willen noemen. Meer een aangenaam tijdverdrijf. Toch ontwikkelde de socioloog, jurist en voormalig columnist een bijzondere interesse voor kerkgebouwen. Vooral de wijze waarop deze soms kolossale bouwwerken haast letterlijk voor de eeuwigheid overeind gehouden worden, boeien hem. Pilaren binnen in het gebouw zijn daarvoor niet voldoende; een kerk heeft ook steunberen nodig, constructies aan de buitenzijde die de middelpuntvliedende krachten neutraliseren. Niet dit architectonische gegeven an sich trof hem, maar het feit dat dit hem een metafoor verschafte waar hij al een tijd naar op zoek was.

‘Ik was bezig met de ontwikkeling van de notie van ‘tegenbinding’ in de maatschappij’, vertelt Schuyt. ‘Ik had al twee of drie voordrachten over dat onderwerp gehouden, maar ik voelde dat het gehoor moeite had die term te begrijpen. Toen las ik in een Franse kathedraal over contreforts. Dat is het Franse woord voor steunberen, en het betekent letterlijk ‘tegenkrachten’. Ik vond het een prachtige metafoor. En ik merk dat mensen nu wél in één keer begrijpen wat ik bedoel. Het geeft de discussie over sociale cohesie, dat toch een erg abstract sociologisch begrip is, handen en voeten.’
 
Het standaardantwoord op de vraag wat onze samenleving bijeenhoudt, luidt vandaag de dag: gedeelde waarden en normen. Schuyt legt in zijn recente essaybundel Steunberen van de samenleving uit waarom hij dit antwoord nooit bevredigend heeft gevonden. ‘De vraag moet immers gesteld worden ‘wat een samenleving bijeenhoudt, als gemeenschappelijke waarden niet of niet meer aanwezig zijn en de samenleving verscheurd dreigt te worden door felle groepsconflicten en scherpe wij-zij-tegenstellingen. In die situatie heeft een samenleving, net als een kathedraal, een aantal steunberen nodig om niet in te storten.’

Schuyt benoemt er vier, die wat hem betreft onmisbaar zijn: het strafrecht, de academische vrijheid, religieuze tolerantie en geweldloze conflictoplossing. ‘Die vier steunberen hebben twee belangrijke overeenkomsten: ten eerste zijn ze alle vier qua oorsprong een fusie van denken en doen, van theoretische en praktische inzichten. Het strafrecht heeft bijvoorbeeld religieuze en filosofische wortels, maar is ook ontstaan simpelweg om eerwraak aan banden te leggen. Of neem religieuze tolerantie. Daar liggen allerlei theologische inzichten aan ten grondslag, maar die gingen samen met het pragmatische inzicht dat er van de samenleving en de welvaart niets overblijft wanneer men doorging met elkaar doodslaan.’

‘Een tweede gelijkenis is dat ze alle vier onpartijdigheid veronderstellen. Beter gezegd, ze hebben een bovenpartijdig gezichtspunt, zijn niet aan één partij gebonden. Ze bieden ruimte aan meningsverschillen. Bij de eerste twee is daar zelfs een symbolische ruimte voor geschapen: respectievelijk de rechtbank en de universiteit. Het zijn instituten geworden. En het is goed te bedenken dat die lange tijd nodig hebben gehad om zich te ontwikkelen. Ze zijn er niet altijd geweest en kunnen ook weer uit de samenleving wegglippen als vanzelfsprekendheid. Dat zie je nu gebeuren met de geweldloze conflictoplossing. De notie dat je met elkaar praat, voordat je elkaar de hersenen inslaat, heeft de laatste dertig jaar aan prestige ingeboet. Kijk maar naar de wijze hoe de Verenigde Staten ten strijde trekken met louter quasi argumenten.’

Eigenrichting

Religieuze tolerantie en geweldloosheid hebben misschien nog wel twee of drie eeuwen nodig om volledig vanzelfsprekend te worden, meent Schuyt. Maar ook voor de steviger verankerde geïnstitutionaliseerde steunberen ziet hij bedreigingen. ‘Strafrecht is gebaseerd op de notie dat eigenrichting niet de oplossing is, maar het is interessant te zien dat er tegenwoordig ook weer andere geluiden te horen zijn.’ Aan deze geluiden ligt een structureel probleem ten grondslag: het gebrek aan vertrouwen in de rechtsstaat. En: ‘Zonder vertrouwen geen rechtsstaat.’ Gevoelens van onveiligheid, ernstige misdrijven die niet bestraft worden en willekeur in strafvervolging, zijn hier volgens Schuyt de oorzaken van. Maar de roep om eigenrichting of strengere straffen is daar volgens hem geen goede reactie op. Bewaak en herstel liever de fundamentele waarden van de rechtsstaat, zoals gelijke behandeling en reductie van willekeur.

Ook de steunbeer van academische vrijheid verdient voortdurende bewaking. ‘Je moet gaan oppassen wanneer de wetenschap niet meer onpartijdig wil zijn, en de machthebbers naar de mond gaat praten, zoals in nazi-Duitsland gebeurde, of in veel theocratieën. Amerika is ook aan het afglijden naar zo’n theocratie. Aan de onafhankelijkheid van de wetenschap mag je niet rommelen.’ Een acute bedreiging voor de Nederlandse academische vrijheid ziet Schuyt in de eis aan universiteiten om efficiënter en marktgericht te werken. ‘Ik wil niet ontkennen dat wetenschap ook een economische bijdrage kan of moet leveren, maar dat mag nooit de enige zijn. Die al te reductionistische mentaliteit haalt de spirit en de creativiteit uit de wetenschap. We ondermijnen daardoor het intellectuele klimaat.’

De moeizame relatie tussen wetenschap en politiek heeft Schuyt aan den lijve mogen ondervinden toen hij lid was van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, van 1983 tot 1988 en van 1998 tot 2005. ‘Ik heb daar de onafhankelijkheid heel nauwkeurig in de gaten gehouden. De rapporten van de WRR moeten door de wetenschappelijke gemeenschap als kwaliteitsproduct van wetenschappelijke arbeid gezien worden. Als dat niet meer zo is, ondergraaf je het toch al fragiele gezag van de WRR.’ Maar dat levert altijd een spanning op, geeft hij toe. Want de wetenschapper stelt zijn oordeel uit, waar de politicus juist zo graag een kant-en-klaar oordeel wil horen. Schuyt noemt als voorbeeld het rapport Waarden, normen en de last van het gedrag uit 2003, waar hij een flinke steen aan bij gedragen heeft. ‘De minister-president had erg op dat thema ingezet, en wilde van ons het liefst een rapport in zijn geest. Wij hebben toen een gedegen uiteenzetting gegeven over de verschillende standpunten; het communitarisme, het liberalisme enzovoort. Je maakt een zo precies mogelijke analyse, en hoopt dat je het debat daarmee kunt verhelderen. We hebben geen partij gekozen in dat onderzoek. Ik weet dat Balkenende niet tevreden was met het rapport, want hij had liever zijn communitaristische standpunt verwoord gezien.’

‘De moeilijkheid van een WRR-rapport zit in de aanbevelingen. Na de analyse zit je werk als wetenschapper er op, maar de politiek wil ook normatieve aanbevelingen horen. Dan vind ik, heel ouderwets misschien, dat je expliciet duidelijk moet maken dat je aanbevelingen niet rechtstreeks volgen uit je analyse. Je moet steeds een slag om de arm houden. Zeggen: áls u dit doet, kan er dit of dat gebeuren. Je kunt nooit zeggen: dit moet gebeuren. Ik ben daarom erg kritisch over de huidige koers van de WRR. Het rapport over de islam bijvoorbeeld, gaf een prima analyse van de ontwikkeling van de politieke islam in verschillende landen. Maar vervolgens luidde de aanbeveling: de regering moet contacten aanknopen met Hamas. Dat is duidelijk een politieke stellingname, die nooit één op één kan voortvloeien uit een wetenschappelijke analyse. Ook vind ik het vreemd dat de WRR recentelijk religie als onderwerp koos. Want ten eerste is dat helemaal geen object van regeringsbeleid en ten tweede kom je dan snel in partijpolitiek vaarwater terecht.’

Lat-relatie

Wetenschap moet proberen bij te dragen aan een betere samenleving, meent Schuyt, maar doet dat niet door zich politiek te engageren. De verhouding tussen politiek en wetenschap, zo zei hij vorig jaar in een lezing, is nog het beste te vergelijken met een lat-relatie. ‘Ze moeten een beetje op afstand blijven van elkaar, niet te veel aan elkaar klitten en hun eigen zelfstandige bijdrage leveren. Maar ze moeten wel met elkaar in gesprek blijven. Dat is wel nodig. En ik eindigde die lezing, voor een groot gehoor van beleidsmakers, met de opmerking dat een lat-relatie helemaal geen problematische relatie hoeft te zijn. Er zijn heel gelukkige relaties bij, dus hou het maar zo.’

Opmerkelijk is in dat licht wel dat Kees Schuyt begin 2005 de WRR verruilde voor een instituut dat nog dichter tegen de politiek aanschurkt, namelijk de Raad van State, het juridisch adviesorgaan van regering en parlement en de hoogste bestuursrechtbank. ‘Maar ik heb daar een heel onafhankelijke positie, want je wordt voor het leven benoemd. Dus je onafhankelijkheid is gegarandeerd, je staat echt boven de partijen. Het werk dat ik daar doe, is erg juridisch. Het is technisch millimeterwerk, wat wel interessant is om eens mee te maken als socioloog. Ik heb nu twintig jaar lesgegeven in bureaucratie, maar pas nu ervaar ik wat de staatsbureaucratie echt inhoudt.’

Er werden geen eisen gesteld aan zijn andere werkzaamheden, daardoor kon hij zijn werk als wetenschapper gewoon voortzetten. Hij is nog steeds verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en tegenwoordig ook aan de Universiteit van Leiden, waar hij dit studiejaar de Cleveringa-leerstoel bekleedt. Zijn essaybundel over steunberen bewijst dat hij ook intellectueel gezien niet heeft stilgezeten. Zijn werk als columnist bij de Volkskrant gaf hij echter wel op. Bij de Raad van State moet hij immers een bovenpartijdige jurist zijn, ‘en dan kan ik daar niet als columnist doorheen gaan fietsen’. Bovendien had hij vijftien jaar columns geschreven, en dan ga je onvermijdelijk in herhaling vallen: ‘Je kunt zoiets ook te lang doen.’
 
‘Maar ja’, geeft hij schoorvoetend toe, ‘ik mis het toch wel een beetje. Want het is heerlijk om iedere twee weken de dingen waaraan je je ergert te sublimeren in kleine miniaturen van rationaliteit. Ik erger me nog steeds eens in de week of eens in de twee weken aan allerlei dingen: gebeurtenissen, oorlogsintenties of gewoon dommigheden. Laatst was ik echt sikkeneurig. Ik vroeg me af hoe dat toch kwam. En toen bedacht ik dat ik die sikkeneurigheid vroeger, toen ik nog columns schreef, veel beter kwijt kon raken, terwijl ik nu geen uitlaatklep meer heb. Dat is de prijs van mijn keuze. Die heb ik betaald en ik sta er achter.’
 
Steunberen van de samenleving, sociologische essays, door Kees Schuyt, Amsterdam University Press, 2006, 369 blz, € 34,95