Home Een kleine filosofie van de opvoeding
Opvoeding

Een kleine filosofie van de opvoeding

14 maart 2016

Alle mensen alles leren is het doel dat Comenius zich stelde. Waar begint en eindigt de taak van een opvoeder en hoe voed je waardevol op? In deze kleine encyclopedie: tien filosofen over het belang van opvoeding.
 
Socrates (469-399 v.Chr.) – stel vooral vragen
‘Ik weet dat ik niets weet’ is een gevleugelde uitspraak van Socrates. Daarom onderwijst hij zijn leerlingen vooral door vragen te stellen. Socrates vergelijkt dit proces met het beroep van zijn moeder die vroedvrouw was: hij helpt bij de geboorte van ideeën. Hiermee ontwikkelt hij een nieuwe manier van denken en van onderzoeken wat we denken – tegenwoordig de socratische methode genoemd. Het vaak tot de grond toe afbreken van gevestigde opvattingen werd niet door iedereen gewaardeerd. De Atheense rechtbank veroordeelde Socrates wegens ‘het bederven van de jeugd’. Hij kreeg hiervoor de gifbeker.
 
Plato (ca. 427-347 v.Chr.) – laat opvoeding aan de staat over
In de ideale staat van Plato zijn individuen ondergeschikt aan een rechtvaardige samenleving. Kinderen zouden we op jonge leeftijd aan de zorg van hun moeders moeten onttrekken, om hun opvoeding verder aan de staat over te laten. De staat kan kinderen van vooraanstaande burgers opleiden om later belangrijke functies (filosoof, politicus) te bekleden, en kinderen van lagere afkomst opvoeding geven die bij de sociale klasse van een soldaat of arbeider past. Deze gedifferentieerde opvoeding zorgt er volgens Plato voor dat de staat evenwichtig (‘rechtvaardig’) is en goed functioneert omdat iedereen zijn plaats kent.
 
Aristoteles (384-322 v.Chr.) – geef het juiste voorbeeld
Alle mensen streven naar een geslaagd en gelukkig leven, stelt Aristoteles. Dat geluk bereiken we alleen door goed en rechtvaardig te zijn tegenover anderen. Maar hoe leren we wat goed handelen is? Die normen zijn volgens Aristoteles al te vinden in de samenleving. Kinderen worden geboren als ‘onbeschreven lei’, zonder aangeboren ideeën en besef van goed en kwaad. Zij vormen en verfijnen langzaamaan een begrip van rechtvaardigheid op het moment dat ze voorbeelden van rechtvaardigheid zien. Alleen zo leren ze de eigenschappen die deze voorbeelden gemeenschappelijk hebben te herkennen.
 
Augustinus (354-430 n.Chr) – stimuleer inzicht in het geloof
Als God almachtig is, waarom bestaat er dan kwaad in de wereld? Augustinus verklaart dit als volgt: als God rationele wezens als de mens wil scheppen, moet hij ze een vrije wil geven. Dat betekent dat de mens zich goed of slecht kan gedragen. Daarom is opvoeding van groot belang om de juiste weg te bewandelen. Die juiste weg bestaat voor Augustinus uit het ontwikkelen van moreel karakter en inzicht verkrijgen in het geloof. Augustinus’ opvoedingsfilosofie is autoritair: hij is voorstander van een strikte censuur om te voorkomen dat kinderen zich van de deugd afkeren, en zag een grote taak voor de Kerk weggelegd om de jeugd op te voeden. Alleen in de theologie kan men tot ware kennis komen.
 
Desiderius Erasmus (1466-1536) – mijd geweld en leer spelenderwijs
Mensen worden niet geboren, maar gevormd, stelt Erasmus. Hij vergelijkt kinderen met een stuk klei waar de opvoeder vorm aan kan en moet geven. Het doel van opvoeding is voor Erasmus niet alleen kennisoverdracht, maar ook het aanleren van goede manieren. Neuspeuteren wordt door hem verafschuwd. Hij vindt het belangrijk dat kinderen niet al vroeg een hekel krijgen aan leren. Daarom keurt Erasmus dwang en bestraffing af. Hij pleit voor spelenderwijs leren en het aanbieden van lesstof die aansluit bij de belangstelling van het kind. Kinderen zullen verhalen bijvoorbeeld beter onthouden als ze met prentjes worden aangeboden.
 
Jan Amos Comenius (1592-1671) – leer levenslang
‘De mensen moeten zoveel mogelijk hun wijsheid niet uit boeken putten, maar uit hemel en aarde, uit eiken en beuken, dat wil zeggen zij moeten de dingen zelf kennen en onderzoeken en niet alleen andermans waarnemingen daarover’, schrijft Comenius in zijn Grote Onderwijsleer (1657). Comenius stelt zich ten doel alle mensen alles te leren: iedereen zou de kans moeten hebben om naar school te gaan. Het doel van de opvoeding is in de eerste plaats dat mensen hun leven zullen leiden zoals God het bedoeld heeft, maar het dient ook een tweede doel. Want zoals het kind in de baarmoeder wordt voorbereid op het aardse leven, is het leven op aarde de leerschool voor het eeuwige leven.
 
John Locke (1632-1704) – bevorder wijsheid en deugd
Kinderen worden volgens Locke geboren als een tabula rasa – een onbeschreven blad. Hiermee verzet hij zich tegen het idee dat we ter wereld komen met ideeën en begrippen die ‘aangeboren’ zouden zijn en met de juiste opvoeding weer opgewekt kunnen worden. Alles wat we weten wordt uit de ervaring verkregen, stelt Locke. Daarom kan iedereen door goed onderwijs worden veranderd. De voornaamste taak van de opvoeder is bevordering van wijsheid en deugd. Deze doelen bereik je nooit met dwang. Daarom moeten opvoeders vooral een inspirerend voorbeeld zijn.
 
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) – bemoei je niet met kinderen
Kinderen zijn perfect in staat om van hun omgeving te leren hoe ze kunnen opgroeien tot deugdzame volwassenen, stelt Rousseau in Emile, of Over de opvoeding. Dat ze dat niet altijd worden, komt door de kwalijke invloed van de samenleving. De mens is volgens Rousseau van nature goed. Opvoeding is schuldig aan het bederven van die natuurstaat en houdt de kwalen van de moderne maatschappij in stand. We zouden er goed aan doen niet het intellect te onderwijzen, maar de zintuigen en het hart te stimuleren. Een kind kan daarom het beste opgroeien in de natuur zonder dat ouderen zich ermee bemoeien. Zo ondervindt een kind de gevolgen van zijn eigen gedrag en leert het van zijn ervaring.
 
John Dewey (1859-1952) – voed op tot politieke burgers
Alle burgers zouden moeten deelnemen aan het politiek proces. Om dat te bereiken moeten kinderen niet alleen theorie ingeprent krijgen, maar vooral aangespoord worden om actief het leven te onderzoeken. Waar een kind deze actieve en creatieve leerprocessen vroeger vooral thuis ontwikkelde – doordat het werd ingeschakeld voor activiteiten in de gemeenschap en het huishouden – verdween dit door verregaande industrialisatie van de samenleving. Daarom ziet Dewey een grote rol weggelegd voor de school. Deze is als een maatschappij in het klein, waar kinderen kunnen wennen aan maatschappelijke structuren en zich kunnen ontplooien tot democratische burgers.
 
Hannah Arendt (1906-1975) – neem verantwoordelijkheid voor de wereld
Er voltrekt zich een crisis van de opvoeding, volgens Arendt. De politiek bemoeit zich er teveel mee, door bijvoorbeeld ‘zwarte’ kinderen naar ‘blanke’ scholen te brengen in het kader van de desegretatiepolitiek. Arendt hekelt politieke gezagsdragers die over de ruggen van kinderen en ouders heen hun overambitieuze plannen willen realiseren. De politiek zou zich verre moeten houden van inmenging en alleen de leerplicht en de financiering moeten regelen. Opvoeding en onderwijs ziet Arendt als een ‘tussenruimte’ in het leven van de opgroeiende mens: van het private gezin en de openbare wereld. Door op te voeden nemen volwassenen niet alleen verantwoordelijkheid voor de kinderen, maar ook voor de wereld.
 
Dit artikel ontstond in samenwerking met het Apostolisch Genootschap. Wil je met anderen praten en nadenken over opvoeding? Meld je aan voor een themaontmoeting Waardevol opvoeden op www.vindhetantwoordinjezelf.nl. Andere themaontmoetingen waaraan je kunt deelnemen zijn: Zelfbewust zijn, Investeren in je relatie en Leven met verlies.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.