Home Economie = geloof, kredietcrisis = ongeloof
Economie

Economie = geloof, kredietcrisis = ongeloof

Door Marc van Dijk op 16 augustus 2012

Economie = geloof, kredietcrisis = ongeloof
Cover van 09-2012
09-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Zodra we het geloof in het financiële systeem verloren, begaf de economie het. Filosoof en econoom Liesbeth Noordegraaf-Eelens over hoe we van ons geloof afvielen. Moeten we opnieuw leren geloven?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Waarom bevinden wij ons in een economische crisis? Filosoof en econoom Liesbeth Noordegraaf-Eelens blijft even stil, en haalt dan Friedrich Nietzsche aan. ‘Niet dat u tegen me gelogen hebt, maar dat ik u niet langer geloof, heeft me geschokt.’ Dit citaat vat het aardig samen, denkt ze. ‘De crisis is niet ontstaan doordat bankiers ons hebben opgelicht, maar omdat wij het geloof in het financiële systeem verloren zijn’, zegt ze.
In de boeken van Liesbeth Noordegraaf-Eelens, zoals De overspelige bankier (2004), speelt geloof een belangrijke rol. In de Volkskrant zei ze: ‘Er is een blind geloof geweest in de financiële wereld. Wij geloofden bankpresident Nout Wellink. Wij gingen geen vragen stellen in de zin van: weet u het zeker, gaat het echt wel goed? De bankiers beloofden van onze spaarcenten gouden bergen te maken en wij geloofden hen.’
Geloof dat weliswaar essentieel is, maar dat te snel dogmatische, religieuze trekken krijgt en blind  wordt. Noordegraaf-Eelens in datzelfde Volkskrant-interview: ‘Wie gelooft, kent geen twijfel. Want God bedriegt je niet. Geloven is een vorm van totale overlevering. Wie in God gelooft, doet niet aan scepsis. Je legt je ziel en zaligheid in Zijn handen. Hij zal zorgen dat het goed komt. Is het niet hier op aarde, dan is het wel in het hiernamaals.’

Economie is verwant aan religie, denkt Noordegraaf-Eelens. ‘De drijvende kracht achter zowel economie als religie is de utopie, de verwachting dat het in de toekomst allemaal goed komt. In het christendom dankzij het hiernamaals, in de economie dankzij de voortdurende groei. En zowel in de religie als in de economie disciplineren deze toekomstverwachtingen de gelovigen. Wie in de hemel wil komen, doet er goed aan de tien geboden te volgen. En als we willen dat de economie weer gaat groeien, moeten we ons denken en doen daarop instellen. Voor volgers van het vrije-markt-denken betekent het dat we de markt – the invisible hand – zoveel mogelijk ruimte moeten geven en de overheidsinterventie tot het noodzakelijke moeten beperken.’
‘Het geloof in de toekomstverwachtingen is wat in seculiere terminologie “vertrouwen” wordt genoemd. Vertrouwen is nodig als we te maken hebben met onzekerheid. We weten niet hoe de toekomst eruitziet en kunnen dat ook niet weten. Als we in deze onwetendheid blijven hangen, gebeurt er niets. Dus vertrouwen we erop dat een bepaald toekomstscenario zich voor zal doen en gaan we daarnaar handelen.’

Als de economie een geloof is, is het dan niet een heel wankel geloof? Bij tegenwind verdampt ons vertrouwen als bij toverslag.
‘Geen enkel geloof kan de onzekerheid helemaal wegnemen. Daar loopt het steevast op spaak. De twijfel kan alleen maar weggenomen worden door een stevige overtuiging. Of zoals de Sloveense filosoof Zizek het zegt: geloof floreert juist omdat het geen bewijs nodig heeft. In crisissituaties doet de behoefte aan bewijs zich soms wel gelden, dan slaat de onzekerheid toe. Als gelovige mensen op sterven liggen, vragen ze zich af, zelfs als ze een heel keurig leven geleid hebben: zou ik nu wel echt naar de hemel gaan? Of nog fundamenteler: is er eigenlijk wel een hemel?

Tot een paar jaar terug heeft de economie wél bewijzen geleverd. Het leek erop dat daar de verwachtingen wel waar werden gemaakt. We zagen de huizenprijzen en de aandelenkoersen almaar stijgen. Nu zitten we in een crisis en vragen we ons af of het systeem eigenlijk wel zo werkt als we dachten dat het werkt. En zo gauw we ons die vraag stellen, begeeft het systeem het. Het financiële systeem werkt bij de gratie van een omarming van zijn eigen veronderstellingen. Terecht wordt door economen en niet-economen deze crisis gezien als een vertrouwenscrisis: we geloven niet langer in onze eigen toekomstverwachtingen.’

Dan is de oplossing simpel: weer gaan geloven.
‘Was het maar waar. Geloof of vertrouwen kunnen instrumenten zijn om de onzekerheid leefbaar te maken, maar ze kunnen niet instrumenteel ingezet worden. Het is niet zo dat iemand kan besluiten dat we vandaag maar eens in God gaan geloven of dat we vandaag er maar vanuit moeten gaan dat het weer goed komt op de huizenmarkt. Misschien kan een individu dat wel doen, maar als we willen dat het echt werkt is er massa nodig.  Dat is het lastige van geloof: je kunt het niet afdwingen. Je kunt constateren dat het handig of zelfs nodig is om iets te geloven, maar daarmee werkt het nog niet.’

Dus eerst was het probleem dat we te veel geloofden, en nu geloven we juist te weinig?
‘Op dit moment is er, vanuit het perspectief van de economie, vooral een gebrek aan  eenduidigheid. We zijn als gelovigen die verdeeld zijn geraakt over de heilsleer; gaan we nou naar de hemel of juist niet? Er wordt een hevige politieke strijd gevoerd over onze toekomstveronderstellingen. De vrije-markt-economen denken dat we meer moeten snijden. Keynesianen denken dat we meer moeten investeren. Sommigen vinden dat we de consumptie moeten bevorderen, anderen vinden dat we juist moeten minderen. Er zijn dus tal van geloven, maar geen van de profeten lukt het om voldoende massa achter zich te krijgen. We weten niet wat we moeten doen. Toekomstverwachtingen werken niet meer disciplinerend. Nog meer dan de financiële crisis is de politieke en economische crisis in Europa daar een illustratie van.’

Schuld

In economisch betere tijden was er misschien geen gebrek aan geloof, maar wel een gebrek aan het besef van schuld. In een artikel in Trouws ‘Letter & Geest’ dat ze met haar Rotterdamse collega-filosoof Jos de Mul schreef over de economische crisis, onderscheidde Noordegraaf-Eelens drie begrippen die volgens haar nogal eens worden verward: schuld, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.

Noordegraaf-Eelens: ‘Schuld zorgt voor wederkerigheid, zoals Derrida laat zien in zijn boek De gave van de dood. Schulden creëren een relatie tussen mensen: als je bij iemand in het krijt staat, moet je die schuld afbetalen. Bij het geloof zit dat besef er van meet af aan in. God heeft de mensen het leven geschonken, dus ze hebben een schuld aan Hem. Daar komen ze nooit van af, al zijn ze hun hele leven bezig met aflossen. En toch nemen gelovigen die verplichting ernstig. Dat zijn we in de economie kwijtgeraakt. Alsof de relatie tussen schuldenaar en schuldeiser doorgeknipt is. Alsof de stijging van de aandelen en de waardestijging van je huis je schulden wel opheffen. Als of een lening een ‘echte’ gift was. Niet de schulden zijn het probleem, maar het gebrek aan schuldgevoel.’

De Mul en Noordegraaf-Eelens stellen dat te weinig leidinggevenden zich geroepen voelen om verantwoordelijkheid te nemen. Noordegraaf-Eelens: ‘Aan de ene kant is dat begrijpelijk. Verantwoordelijkheid wordt vaak geassocieerd met weloverwogen keuzes. Je bent in de moderne zin van het woord verantwoordelijk als je in staat bent om alle gevolgen van je handelingen te overzien. Maar een van de grootste problemen van onze complexe, hoogtechnologische samenleving is dat we de consequenties van ons handelen het grootste deel van de tijd níét kunnen overzien.’

Het is wat Jos de Mul en Liesbeth Noordegraaf-Eelens ‘Oedipuscomplexiteit’ noemen, naar de Griekse koning die zijn vader vermoordde en zijn moeder trouwde zonder het zelf door te hebben. Noordegraaf-Eelens: ‘De mensen die ondoorgrondelijke geld-leen-producten hebben bedacht, en daarmee de crisis in de hand hebben gewerkt, waren daar denk ik niet op uit. Dat waren gewoon slimme jongens en meisjes die het leuk vinden om te rekenen en die mooie modellen maakten, die werkten. Of het waren gehaaide verkopers die graag wat extra bonussen in de wacht wilden slepen. Maar de desastreuze gevolgen van hun werk hadden ze onmogelijk kunnen overzien.’

En dus is er niemand verantwoordelijk voor de financiële crisis?
‘Het gaat in dit geval niet om verantwoordelijk zijn, maar om verantwoordelijkheid nemen. Er zijn leiders, CEO’s van grote instellingen, die hadden moeten zeggen: ik heb het misschien niet kunnen zien aankomen, maar ik ben in zo’n positie dat je me er tóch op kunt aanspreken. Ik offer me op.’

Dat zou eigenlijk ook weer een religieus gebaar zijn. Wat hebben we daaraan?
‘Zo’n verantwoordelijkheid is een fictie, vergelijkbaar met de ministeriële verantwoordelijkheid. Een minister kan ook onmogelijk alles overzien. Maar symbolisch is dit gebaar zeer belangrijk, omdat er dan iemand naar het publiek toe verantwoording aflegt over wat er gebeurd is. We hebben allemaal bijgedragen aan de situatie zoals die ontstaan is. Je kunt elke huizenbezitter erop aanspreken dat hij een schuld heeft zonder schuldgevoel, maar de huizenbezitter is niet per definitie iemand die verantwoordelijkheid moet nemen. Dat is voorbehouden aan hen die menen een unieke rol te spelen in het systeem en ook navenant betaald worden. En die morele verantwoordelijkheid is extra belangrijk, omdat van aansprakelijkheid in juridische zin maar zeer beperkt sprake is.’

Waarom?
‘Omdat er bij het ontstaan van de financiële crisis nauwelijks wetten zijn overtreden. En dat terwijl er enorme maatschappelijke schade is veroorzaakt. Normaal gesproken zou je dan zeggen: we vervolgen de daders. Maar in dit geval kan dat niet.’

Zijn er geen wetten denkbaar waarmee we herhaling kunnen voorkomen?
‘Er kan via wetgeving heus wel iets verbeterd worden, maar daar ligt niet de oplossing. De complexiteit zal niet afnemen, laat staan de onzekerheid.’

Wat zou uw suggestie dan zijn?
‘De belangrijkste vraag in de nabije toekomst wordt: hoe kunnen we ergens in geloven en toch onze kritische zin wakker houden? Zowel het geloof als de economie hebben het uitermate moeilijk met het inbouwen van kritisch vermogen. En toch ligt in die dubbelzinnigheid de enige uitweg: toekomstverwachtingen koppelen aan twijfel over deze toekomstverwachtingen.’

Klinkt ingewikkeld.
‘Misschien moeten we in de leer bij Friedrich Nietzsche en Hannah Arendt. Arendt maakt duidelijk dat onvoorspelbaarheid de menselijke conditie is, maar onvoorspelbaarheid is volgens haar allesbehalve verlammend, als we beloven om deze onvoorspelbaarheid te omhelzen. Natuurlijk is deze belofte niet afdwingbaar, maar zij geeft houvast in twee opzichten. De belofte creëert handelingsperspectieven en als een van de partijen zich niet aan de belofte houdt, heeft de andere een ankerpunt om een oordeel te vellen. En ook Nietzsche beschreef dat deze dubbelheid in onze houding de enige optie is om te ontkomen aan verlammende onzekerheid: ergens volledig voor kiezen, en toch het besef vasthouden dat de keuze maar betrekkelijk is en dat het elk moment mis kan gaan en een andere koers geboden is. Kritisch vermogen ontwikkelen betekent in staat zijn om met deze dubbelheid te leven.

Dat is niet eenvoudig, de dubbelheid is veeleisend. Politiek is zo’n houding  moeilijk te verkopen. We willen te graag geloven, we willen een utopie die we kunnen omhelzen. Ik zie minister Jan Kees de Jager nog niet zeggen: “We gaan ons best doen al het geld dat we aan Zuid-Europese landen geven terug te krijgen, maar de kans is reëel dat dit niet gaat lukken.” Dit kan uitgelegd worden als misleiding van de kiezers of als een dubbele moraal. En toch is dat meestal wel hoe het zit. Garanties geef je juist omdat er een kans is dat het mis gaat lopen. Van echte misleiding is pas sprake als je pretendeert dat alles goed komt na het nemen van maatregelen. We krijgen echt nog wel een volgende crisis, hoe goed we Europa of het financiële systeem ook herinrichten.’

Hoe werkt dat kritisch vermogen door in het persoonlijk leven?
‘Kritisch vermogen ontwikkelen betekent dat we reflecteren op onze eigen afhankelijkheden. We hebben de afhankelijkheid van het financiële systeem verwaarloosd, onder andere doordat het schuldgevoel onderbelicht bleef. De crisis toonde deze afhankelijkheid, maar wij hadden geen alternatieven. Daarom wachten we bevend de oordelen van de financiële markten af, zijn de oordelen van credit rating agencies heilig en durft niemand nog een huis te kopen. Dat werd ook duidelijk bij Occupy Wall Street. Er stonden veel mensen, maar de grote massa stond er niet. Waarom? Die dacht: tja, ik heb zelf ook een beleggingshypotheek. En als ik nu die financiële instellingen onder druk zet, wat gaat er dan gebeuren met mijn pensioen?
Geloof is tegelijkertijd de oplossing en het probleem, maar het is in dit geval wel belangrijk, wil je in die dubbele positie van Nietzsche en Arendt komen. We hebben dus geen stevige leiders nodig die een duidelijke koers uitzetten, maar leiders die zo sterk in hun schoenen staan dat ze zich kwetsbaar op kunnen stellen. Ze verkondigen niet alleen hun utopie, maar bieden ook ruimte aan het kritisch vermogen. Dat kost tijd en geld en neemt niet alle onzekerheid weg, maar het biedt perspectief. En de recente financiële crisis heeft nog maar eens laten zien dat onvoorwaardelijk geloof in een financieel systeem op alle terreinen veel schade kan berokkenen.

Toen het Kunduz-akkoord net gesloten was, ging een kortstondige vlaag van euforie door het land. Fijn, we kiezen ergens voor. Elke politicus die aan dat akkoord deelnam zei: in ons partijprogramma doen we het anders, maar we moeten nu uit de impasse komen. Ik denk dat dit de houding is die we zoeken.’