Home Désanne van Brederode: ‘De mens is schuldig’

Désanne van Brederode: ‘De mens is schuldig’

Door Marco Kamphuis op 17 januari 2005

01-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Wie zijn geld regelmatig aan goede doelen schenkt, doet volgens schrijfster Désanne van Brederode niet genoeg. 'Het is naïef, maar ik zou zo graag willen dat er een einde kwam aan onze hebzucht en ik-voor-mezelf-mentaliteit.'

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In de recensies die Het opstaan, de derde roman van Désanne van Brederode, ten deel zijn gevallen, is het thema – schuld – vrijwel niet aan de orde gekomen. De schrijfster vreesde aanvankelijk dat haar boek als moralistisch zou worden opgevat, maar het ziet er naar uit dat ze de vinger nog niet nadrukkelijk genoeg geheven heeft. Ze benadrukt dat ze fictie schrijft, dat ze slechts vragen onderzoekt en geen pasklare oplossingen heeft, maar haar mening over onze moraal is evident: ‘We zijn een waarde kwijtgeraakt, de mogelijkheid om voor een ander te leven.’

De hoofdpersoon in Het opstaan, Rudolf de Wolf, is een depressieve toneelschrijver wiens eerste vrouw jaren geleden met zijn medeweten zelfmoord heeft gepleegd. Zoals hij toen wegkeek bij zelfmoord, zo houdt hij zich nu afzijdig bij een dubieus project dat uitmondt in een catastrofe: de bouw van een heuse allochtonenstad. Het portret van de toneelschrijver is een spiegel voor de lezer. Van Brederode: ‘Mijn hoofdpersoon is de belichaming van een bovenlaag in de Nederlandse samenleving, die heel bezorgd is over alle ontwikkelingen, maar niets tot stand brengt. Columns schrijven is niet genoeg.’ De Wolf verliest zich in bespiegelingen, maar is niet verbonden met zijn gevoel. In feite verdringt hij het leed dat hij in de wereld ziet.

In het boek wordt de idee uitgewerkt dat de mens schuldig is. Niet door de erfzonde. Leven is getuige zijn, en getuige zijn betekent mededader zijn, zo scherp wil Van Brederode het wel stellen. ‘Wat je ook vindt van “Wir haben es nicht gewußt”, we kunnen het de Duitsers niet nazeggen. Mensen gaan met miljoenen dood, we weten het, we krijgen precies te zien hoe dat gaat, en toch stemmen we ons handelen er niet op af – we halen het in ons hoofd ons druk te maken over flaporen en te grote of te kleine borsten… Wetend wat er in Darfur aan de hand is kun je daar toch niet mee aankomen, kom op zeg!’

Bewustzijnsomslag
We zijn getuige, dat is een feit, maar zijn we daardoor ook mededader? ‘Ja, dat vind ik wel. Tenminste, je bent mededader zolang je in je handelwijze geen rekenschap aflegt. Daartoe heb je de concrete weg van regelmatig geld overmaken naar goede doelen, maar ik denk dat dat pas iets betekent als er een bewustzijnsomslag plaatsvindt, als je kiest voor een zekere soberheid. Ik vind het bitter dat we alleen maar onze eigen materialistische doelen najagen en klagen over luxe-problemen, en zo weinig ruimte inbouwen om te voelen hoe het moet zijn als je helemaal niets hebt. Het is naïef, maar ik zou zo graag willen dat er een einde kwam aan onze hebzucht en ik-voor-mezelf-mentaliteit.’

Het is een kwestie van je open stellen voor de noden (en de vreugden) van een ander. Van Brederode vertelt dat ze op weg naar het café waar het interview plaatsvindt werd aangesproken door een zwerver. Ze heeft hem niet alleen de gevraagde sigaret en een vuurtje gegeven, maar ook een praatje aangeknoopt en ten slotte, omdat het een prettig gesprek was, een klein bedrag overhandigd. ‘Dat doe ik niet iedere dag, en denk nu niet dat ik mezelf op de borst wil kloppen, maar ik heb de bewuste keuze gemaakt dat ik niet een van de mensen wil zijn die van zo’n man wegkijken en zichzelf afschermen door te denken: als ik hem geld geef, koopt hij er straks misschien drugs voor. Altijd maar dat voor een ander denken, dat vind ik zo ellendig!’

De schrijfster stelt dat de bezinning in onze samenleving op de achtergrond is geraakt. Wat niet goed is wordt niet langer kwaad genoemd, want dat klinkt te abstract, te moralistisch, het riekt naar metafysica. ‘Wat dat betreft zijn we allemaal enorme relativisten, ervan doordrongen dat dit subjectieve waarden zijn, voor jou weer anders dan voor mij. Dat erken ik ook wel, maar ik denk alleen dat onze morele begrippen afglijden. Wat niet goed is, wordt tegenwoordig “fout” genoemd. Dat is een devaluatie van het begrip goedheid. “Fout” klinkt zoveel milder dan “kwaad” of “slecht”. Het woord is ook verbonden met het uiterlijk: we hebben het over “een fout pak”. De term wekt de suggestie dat een morele categorie te maken heeft met imago, dat er iets te herstellen valt met een jasje dat beter afkleedt.’ Die vervlakking van begrippen komt ook door de snelheid waarmee we oordelen. Er hoeft maar iemand drie minuten iets te zeggen op de televisie, en iedereen vindt er meteen wat van. ‘Je niet in de context verdiepen, onmiddellijk reageren, dat is tegenwoordig een deugd.’

Reïncarnatie
De titel van het boek valt uit te leggen als ‘opstanding’. Een aantal personages heeft al dan niet vermeende herinneringen aan vorige levens. Houdt de – katholieke – schrijfster zelf rekening met de mogelijkheid van reïncarnatie? ‘Het behoort niet tot de leerstellingen van de kerk, maar ik sluit het niet uit. Eerlijk gezegd beschouw ik het feit dat steeds meer mensen in reïncarnatie geloven – onderzoeken wijzen dat uit – als typerend voor de hebberige houding van deze tijd: fijn, dan krijg ik een nieuwe kans. Het valt me op dat mensen die herinneringen aan een vorig leven hebben, vaak slachtoffer zijn geweest, maar nooit dader. Dat vind ik curieus. Dat zou voor mij al bijna een reden zijn om er niet in te geloven.’

‘Ik vind dat je met geloof in reïncarnatie uiterst voorzichtig om moet gaan, omdat het je dreigt te ontslaan van verplichtingen die je gewoon hebt als mens. Je kunt het leed van anderen dan afdoen door te verwijzen naar karma. Ik heb iemand horen zeggen dat de mensen die in Afrika sterven door hongersnood, in een vorig leven waarschijnlijk grootgrondbezitters zijn geweest. Je zou moeten leven alsof reïncarnatie niet bestond.’
‘Datzelfde geldt voor de katholieke visie dat er na onze dood vergeving mogelijk is. Dat wil ik graag aannemen, maar hier op aarde wil ik er zo min mogelijk rekening mee houden. Als je veronderstelt dat bepaalde zonden vergeven worden, dreig je op een hellend vlak te raken. Wat dat betreft ben ik protestants in mijn moraliteit.’