De titel ‘Denker des Vaderlands’ is waarschijnlijk de reden dat de Stichting Het Nederlandse Interieur me vroeg een lezing te geven op hun studiedag, die gewijd was aan het thema ‘imitatie in het interieur’. Binnenhuisarchitectuur is een van de vele dingen waar ik geen verstand van heb. Ik kan me slechts meewarig verbazen over hoe moderne huizenblokken zo gebouwd worden dat bewoners bijna gedwongen worden om ook de inrichting te imiteren van alle buren, daarbij geholpen door de meubelgigant die de identieke meubeltjes in bouwpakketten klaar heeft staan.
Maar daarover ging het niet op deze studiedag. Het ging over de grote rijkdom van manieren waarop men door de eeuwen heen namaak-marmer, namaak-hout, namaak-deuren, namaak-lichtinval, namaak-van-alles-en-nog-wat heeft gemaakt; soms omdat het goedkoper was, soms omdat het lichter en dus eenvoudiger verplaatsbaar was, soms omdat het een oplossing bood voor een constructief probleem of omdat het de architect in staat stelde de illusie van symmetrie te bewaren in een gebouw dat niet echt symmetrisch was. En dan zijn er nog de schilderingen op een plat vlak die de illusie oproepen van een koepel of zelfs een uitzicht op de hemel, compleet met dansende engelen. Of in eenvoudiger versie: de spiegel die we in een smalle gang hangen om die wat ruimer te laten lijken.
Imiteren is doen alsof, maar wat is het verschil tussen echt en illusoir? De spiegel maakt de afmetingen van de gang niet anders dan die waren, maar zelfs als je doorhebt dat het gevoel van ruimte veroorzaakt wordt door de spiegel, blijft dat gevoel ‘echt’ aanwezig.
En wat is het verschil tussen imiteren en kopiëren? Op het toneel zijn imitaties soms interessanter dan het origineel, maar toen ik in Weimar Goethes tuinhuis wilde zien en in plaats daarvan naar een perfecte kopie werd gestuurd, voelde ik me bedrogen. Hoe kan het dat sommige imitaties hun effect verliezen zodra je ziet dat het namaak is, terwijl andere juist virtuozer worden doordat ze laten zien dat het voorgestelde niet echt aanwezig is? Moet een toneelspeler niet steeds zowel doen alsof als laten zien dat hij niet echt is wie hij speelt? En wat deed de ironische Socrates eigenlijk toen hij deed alsof hij niets wist? En hoe weet je eigenlijk of al deze vragen wel echte vragen zijn?