‘Wat hebben jullie te bieden?’, vraagt Harry Kunneman aan de verschillende religies. Net als collega-hoogleraar Donald Loose pleit hij voor een dialoog met religies. Paul Cliteur vraagt zich af of dat gesprek wel gevoerd kan worden: ‘Dan moet je toch de bereidheid hebben een gemeenschappelijke grond met de ander te zoeken’.
Mag een politieke partij op religieuze grond vrouwen van haar kieslijst weren? Hoeveel decibel klokgelui kan een buurt verdragen? Mag een politieagente een hoofddoek dragen? Waar ligt de grens van de vrijheid van godsdienst, of van de vrijheid van meningsuiting? Achter al deze heikele vraagstukken schuilt één diepere vraag, stelt Harry Kunneman, hoogleraar sociale en politieke theorie aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. ‘De grote vraag van onze tijd’, aldus Kunneman, ‘is: hoe kunnen wij samen als mensen met al onze onderlinge verschillen een gemeenschap vormen die het aan de leden mogelijk maakt om tot op zekere hoogte te floreren?’
Lange tijd vertrouwden velen blindelings op de harmoniserende werking van de vrije markt. Als mensen maar in alle vrijheid hun wensen en welvaart konden nastreven, en daarbij andere mensen ook nog een beetje in hun waarde zouden laten, dan kwam het vanzelf wel goed. Maar volgens Kunneman heeft juist die opvatting geleid tot een samenleving van ‘dikke ikken’: volstrekt autonome individuen die vooral hun persoonlijke verlangens willen verwezenlijken en hun eigen belang nastreven. En dat is te weinig om een samenleving – waarbinnen mensen op elkaar betrokken zijn – op te bouwen.
Religie als lifestyle
De huidige ‘terugkeer’ van religie betekent geenszins het einde van het ‘dikke ik’. Donald Loose, hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Tilburg en de Erasmus Universiteit Rotterdam, is van mening dat moderne vormen van religie hoogst persoonlijk en subjectief zijn. Loose: ‘Veel mensen ervaren religie slechts nóg als een soort particuliere uiting van de eigen lifestyle, waarvoor ze onvoorwaardelijk respect eisen. Maar waarom zou je dat nog religie noemen? Religie krijgt dan zo’n brede betekenis dat het geïdentificeerd wordt met alles wat we gek vinden. Het kussen van de graszoden in de ArenA, of de manier waarop André Hazes begraven wordt: het is allemaal een beetje sentimenteel en gek, dus moet het wel religie zijn.’
Ook fundamentalisme vat Loose op als zo’n moderne, subjectieve religie. ‘De fundamentalist van nu is iemand die zijn religieuze waarheid bij elkaar knutselt met flarden die hij op schimmige internetsites vindt. Met de Koran als het rechtstreeks in het Arabisch gedownloade Woord van God. Maar dat wat hij het onbetwistbare fundament noemt, is niets meer dan een eenzijdige selectie. Nieuwe media vormen daarom, zoals elke technologische vernieuwing, een dubbeltje op z’n kant. Het hangt van jou af. Als jij internet alleen wenst te gebruiken om medestanders te vinden voor jouw fascistoïde, pseudoreligieuze vreemdelingenhaat, dan kan dat. Als jij zegt: ik wil weleens weten wat daar in de Gazastrook gebeurt, zonder dat de berichtgeving door Reuters gefilterd wordt, dan biedt het net eveneens maximale mogelijkheden.’
Nieuwe media mogen een katalysator zijn, maar de spanningen die nu bestaan tussen religie en samenleving hebben volgens Loose oudere wortels. ‘In de Middeleeuwen werd religie als een antwoord op alle vragen gezien. God was de dragende grond van de hele werkelijkheid. Maar tijdens de Verlichting kwam daar verandering in. We kregen argwaan tegen dergelijke alomvattende, objectieve waarheidsclaims. Die scepsis kreeg een praktische vertaalslag: we gingen de werkelijkheid opdelen in bruikbare en hanteerbare segmenten – in deelwetenschappen, zeg maar. Religie werd één van die deelgebieden, en niet meer datgene wat alles verbindt. De Reformatie is de eerste creatieve respons op de religieuze crisis die daardoor ontstond. De reformatoren vroegen zich af: wat is dan nog religie? Religie is niet het objectieve, niet het uitwendige, niet het alomvattende. Religie is juist een individuele, subjectieve verhouding tussen jou en God. Daarmee wordt religie dus de hoogstpersoonlijke zingeving van een individu, een beweging die onze tijd alleen maar verder geradicaliseerd wordt.’
Staatsgodsdienst
Die individualisering heeft de macht van religies niet per se verminderd, maar wel gefragmenteerd en dus complexer gemaakt. De vraag naar de verhouding tussen Kerk en Staat was vroeger een kwestie van een functionele taakverdeling vinden tussen deze twee onderscheiden instituten. Maar de instituten kerk, moskee of synagoge zijn allang niet meer de enige aanspreekpunten voor een overheid die een praktisch antwoord zoekt op wat Kunneman de grote vraag van onze tijd noemde.
‘Het klassieke verhaal over de scheiding van Kerk en Staat wordt tegenwoordig weer druk bediscussieerd’, zegt Paul Cliteur, hoogleraar encyclopedie van de rechtswetenschap aan de Universiteit van Leiden. Een belangrijke vraag in deze tijd is: hoe moet de overheid omgaan met die veelheid van religieuze en niet-religieuze opvattingen? Volgens Cliteur raakt steeds meer een oplossing in zwang die hij ‘het multiculturalistische model’ noemt. Cliteur: ‘De gedachte is: principieel zijn alle religieuze tradities gelijk, en we gaan ze allemaal op gelijke voet bekostigen en faciliteren. Dat model wordt steeds populairder bij de landelijke en gemeentelijke overheden, wat een chaos tot gevolg heeft. Men doet maar wat, zoals ook blijkt uit het onlangs verschenen Tweeluik over religie en publiek domein dat door het ministerie van Binnenlandse Zaken is uitgegeven. Men gaat religieuze organisaties financieren, zelfs bijstandsloketten in de moskee openen. De wanhoop bij de overheid over de groei van religieus radicalisme is zo groot dat men probeert de gematigde krachten een beetje te faciliteren. We groeien toe naar een van overheidswege gefinancierde staatsgodsdienst.’
De consequenties daarvan zijn volgens Cliteur niet te overzien. ‘Moet de overheid een imamopleiding opzetten en alle kandidaten screenen op de inhoud van hun theologisch gedachtegoed? Moet de overheid aan de imam vragen of hij alsjeblieft even wil zeggen dat er geen aanslagen gepleegd mogen worden? Een vrijmoedig liberale overheid denkt dat zij dat varkentje wel even kan wassen door wat vredelievende passages uit de Koran te plukken en aan zo’n imam voor te houden. Maar die imams zijn ook niet gek; die kennen de Koran natuurlijk veel beter. Dus de overheid speelt daarmee een spel op een vreemd schaakbord. Die verschuiving zie ik overal, wereldwijd. Ook allerlei organisaties spelen de kaart van de religie. Neem Amnesty International. Die organisatie voert het pleit tegen de doodstraf en schendingen van mensenrechten steeds meer door de religieuze bronnen van het betreffende land erbij te pakken en te interpreteren. Ik vind dat een verkeerde ontwikkeling. Want het is maar de vraag of ze dat debat zullen winnen.’
In zijn boek Moreel Esperanto uit 2007 pleit Cliteur er daarom voor dat de overheid zelf in ieder geval een morele taal gaat spreken die religieus neutraal is en daardoor voor iedereen te verstaan. Hij noemt dat een ‘moreel Esperanto’. ‘Je moet als overheid slechts een beroep doen op autonome in de zin van niet op de religie gebaseerde argumenten. We gaan er te makkelijk van uit dat mensen dat niet begrijpen, dat ze alleen maar argumenten uit hun heilige boek willen horen. Dat mensen geïnspireerd zijn door zo’n heilig boek, prima. Maar in een samenleving waarin verschillende religieuze en niet-religieuze tradities er samen iets van moeten maken, maak je je met dergelijke religieuze argumenten niet verstaanbaar. De veranderde demografische samenstelling van Nederland en West-Europa vind ik daarom het krachtigste argument voor een religieus neutrale staat. Want juist omdat de samenleving religieuzer en veelkleuriger wordt, moet de staat als een soort arbiter steeds neutraler worden.’
Loose noch Kunneman is overtuigd door het pleidooi van Cliteur. ‘Daarmee zingt de staat zich los van haar burgers, en wordt zij de overheid van een fake-wereld’, vreest Loose. Kunneman is nog stelliger: ‘Moreel Esperanto als taal van de autonome rede? Mag ik daar even smakelijk om lachen? Ik zie de oplossing van Cliteur als een vorm van wat ik ‘‘verticale transcendentie’’ noem: het naar voren schuiven van een opperwezen of identiteit of sfeer die boven het menselijke bestaan verheven is en die de bron is van universele bindende waarden en morele voorschriften. Daar valt de neutrale staat van Cliteur net zozeer onder als de religieuze tradities. Want wie schrijft het woordenboek van het moreel Esperanto? Dat is Paul Cliteur.’
Niet deze oude verticale transcendentie ziet Kunneman als oplossing voor het vraagstuk, maar wat hij ‘horizontale transcendentie’ noemt: een morele verbinding tussen mensen die dwars door de vele narratieve tradities die wij kennen loopt. ‘Religies vormen daar een belangrijke lijn in, maar lang niet de enige. De hele literatuur is één grote verkenning van de morele waarden van het menselijke bestaan. En ook de filosofie heeft een ongelooflijk rijke schatkamer aan zinnige reflecties te bieden. De kern van dat alles vat ik samen als transcendentie: het gaat over dat wat ons inspireert, wat ons raakt, wat tot ons spreekt. Maar die transcendentie kan in een democratische rechtsstaat niet meer verticaal zijn. De vraag aan religies is anders geworden in onze tijd. Namelijk: kun jij laten zien wat je te bieden hebt? En wel op een horizontale manier – dat wil zeggen, in dialoog met anderen, en niet door de preekstoel exclusief aan jezelf toe te eigenen. Dat is wat van religies verwacht wordt, maar ook van kunst, filosofie, politieke ideologieën enzovoort.’
Cliteur: ‘Natuurlijk, we leven in een pluriforme en multireligieuze samenleving. Mensen mogen tegen elkaar vertellen wat hen ten diepste beweegt. De vrijheid van godsdienst beschermt ook die vrijheid. Maar we moeten wel onderscheid maken tussen de samenleving en de overheid, en ik vraag me af of Kunneman dat wel doet. De overheid moet tot ons allen spreken, in een taal die we allemaal kunnen verstaan. Dat is niet meer de taal van het christendom of welke godsdienst dan ook.’
Donald Loose vindt evenals Kunneman dat religieuze tradities meer in dialoog moeten gaan met elkaar en met de huidige tijd. ‘Religie moet meer verwoord worden als aanbod in plaats van als verbod’, aldus Loose. ‘De religieuze tradities moeten hun boodschap op een dusdanige manier verwoorden dat die aansluit bij de individuele verlangens en behoeftes van mensen. Zo nemen zij de moderne tijd serieus.’
Andersom moet de moderne tijd religie ook serieus nemen, gaat Loose verder. ‘Dat zou voor mij een van de grote redenen zijn om te zeggen: religie hoort in het onderwijs. Door meer gedegen informatie te geven over de basisinspiratie van de religieuze tradities kan de volstrekt individuele religieuze beleving kritisch geëvalueerd en gekanaliseerd worden. Uiteindelijk moeten we toch het verschil leren kennen tussen pulp en een literair meesterwerk, tussen kitsch en kunst? Waarom zouden we ten aanzien van religie niet eisen dat we het onderscheid leren begrijpen tussen eigengereide narcistische obsessies en dat wat je terecht religie kunt noemen?’
Ook Kunneman wijst op de noodzaak van goed onderwijs. Maar meer nog: de gedeelde waarden van de religieuze en andere zingevende tradities moeten vertaald worden naar goede zorg, goed bestuur, goed ondernemerschap enzovoort. Kunneman: ‘Laten we vooral tegen elkaar vertellen wat ons ten diepste beweegt en wat onze centrale waarden zijn, en vooral ook wat dat voor consequenties heeft voor ons praktisch handelen. Wat betekent mijn levensbeschouwing wanneer ik in de ouderenzorg werk? Wat doet mijn religieuze kader wanneer ik ondernemer ben? Natuurlijk zullen er dan ook religieuze conflicten zijn, dat is onvermijdelijk, maar ze worden concreter. Daardoor krijgt de hele discussie over religie een andere horizon. We hebben een concrete vraag aan religieuze tradities: kom maar op, we zijn benieuwd naar wat je te bieden hebt.’
Cliteur vraagt zich af hoe een dergelijk gesprek kan worden gevoerd: ‘Als religies die concrete antwoorden funderen vanuit hun overtuiging, dan spreken ze een taal die iemand die niet hetzelfde geloof deelt niet verstaat. Je moet dan toch de bereidheid hebben de eigen positie te verlaten en een gemeenschappelijke grond te zoeken met de ander. En ik blijf erbij: die gemeenschappelijke grond is niets anders dan een moreel Esperanto.’
Over de relatie tussen religie en overheidsbeleid wordt op 9 juni a.s. een debat georganiseerd in het academisch-cultureel centrum SPUI25 te Amsterdam. Met o.a. Hent de Vries. Zie voor meer informatie www.nwo.nl