Home De valse positie van de biograaf

De valse positie van de biograaf

Door Bert Keizer op 13 november 2012

03-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Biograaf Ray Monk vindt Bertrand Russell een vervelen­de vent met een knullige opinie die belabberd schrijft. Helaas heeft Monk geen enkele reserve ten opzichte van zijn eigen valse positie van de ‘ach­teraffer’, die aller­lei intiatieven in het vernieti­gende licht ziet van hoe het verder ging.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In 1961 werd Russell door de Britse regering tijdelijk in de gevangenis opgeslo­ten als straf voor zijn deelname aan een protestmars en sitdown-actie georganiseerd door de Cam­paign for Nuclear Disarmament. In de Engelse pers verscheen een heerlijke cartoon, ik meen van Giles, dus het zal de Daily Express geweest zijn. Het plaatje toont een gevan­genismuur waar een enorm gat in gemaakt is. Voor de muur staan de daders in een rij opgesteld, stuurs aangekeken door een politieman. Het is een rijtje gorilles­ke zware jongens waartussen het pientere koppie van Russell natuurlijk mooi opvalt. De bobby vraagt woedend: ‘Alright, for the last time: who’s the brains behind this?’

Zo kenden we Russell: spits, geestig, scherp, komisch, met een warm hart en altijd bereid tot een kwajongensstreek.

Als u aan dit beeld wilt vasthouden dan moet u het tweede deel van Ray Monks Russell-biografie beslist niet lezen, want het is één lange opsomming van beroerdigheid, soms van het onver­mijdelijke soort, soms onvermeden, maar meestal aangericht en instandgehouden door de man zelf. Niets van wat Russell onder­neemt vanaf 1921 tot zijn dood in 1970 kan genade vinden in de ogen van zijn biograaf. Of het nu over filosofie gaat, vrou­wen, litera­tuur, wereldleiders, moe­ders, geschiedenis, kinde­ren, journalistiek, kleinkin­deren, echtscheiding, kern­oorlog, oudtantes of schizofre­nie, Russell zit er vrijwel altijd helemaal naast, of heeft een opinie die bij nadere inspectie knullig blijkt te zijn.

Volgens Monk had Russell over al deze onderwerpen weinig steekhoudends te melden, en, erger nog, meldde hij dat weinige in slecht geschreven boeken, waar Monk het volgden rijtje adjectieven op loslaat: ridiculous, dismal, superfici­al, incon­sistent, slight, ephemeral, glib, bland, dull, devi­tali­sed, uninspired, naive, sloppy, ill considered, foolish. Mocht u vastzitten in een huiselijke ruzie, hier zijn ze in het Nederlands: belachelijk, armzalig, oppervlakkig, onsa­men­han­gend, zwak, vluchtig, gladjes, slap, saai, levenloos, onge­nspi­reerd, naïef, slordig, ondoor­dacht, idioot.

Na de Eerste Wereldoorlog vond Russell nooit meer een weg terug naar de filosofie, althans niet in de rol van oorspron­kelijk filosoof, die hij vervulde tot enkele jaren na zijn ontmoeting met Wittgenstein. Zijn heroïsche onderneming om wiskunde op het fundament van de logica hoog te houden in de platoon­se ether werd door Wittgensteins werk op volstrekt onverwachte wijze ondergraven. Wittgenstein punnikte niet aan de route die Russell volgde (maar ook langs die weg werd de onderneming aangevallen) maar hij wees de hele reis af als een misverstand. Logica ‘steunt’ wiskunde evenmin als de geschil­der­de pijler de geschilderde brug ‘steunt’.
In de jaren na 1921 begon Russell mede uit geldnood aan een journalistieke loopbaan waarin hij vele populaire boeken schreef over politiek, moraal, onderwijs, wetenschap en filo­sofie. Hij trouwde met Dora Black en zij kregen twee kinderen. Dora vond – en Russell dacht dat hij dat ook vond – dat een minnaar moest kunnen, en zij kreeg van Griffin Barry ook twee kinderen. Op de vlucht voor het Betonnen Huwelijk belandden ze in toestanden die je bizar, opwindend, komisch, of afschuwe­lijk kunt noemen, dat hangt af van je eigen geschiedenis. Zo bevinden zich op een gegeven moment samen op vakantie in Frankrijk: Russell met zijn vriendin Patricia, Dora met haar vriend Griffin, van wie zij zwanger is, en Russell en Dora’s twee kinderen.

Russell en Dora beleven een bittere echtscheiding, een bitter­heid die van Russells kant gedurende de rest van zijn leven halsstarrig wordt volgehouden en waar zijn twee kinderen, en het moet gezegd, ook zijn twee kleinkinderen de trieste prijs voor betaald hebben.

Monk schept een dermate naargeestige sfeer dat alle leuke of scherpe of geestige opmerkingen van Russell je in het verkeer­de keelgat schieten, omdat je als lezer telkens denkt: doe maar niet zo leuk, probeer liever thuis de boel eens een beetje aan te harken.

Naast de warreling van kinderen, kleinkinderen en ex-echtgeno­tes, was er dan die journalistieke en politieke arbeid. Monk heeft geen enkele reserve ten opzichte van de valse positie van de ‘achteraffer’, die allerlei intiatieven in het vernie­ti­gende licht ziet van hoe het verder ging. Rus­sells politieke activisme had op papier opmerkelijk schrille kanten. Hij zag wel erg gauw overal massamoordenaars waar meer dan twee Engels spreken­de politici samen­schoolden, maar in de jaren vijftig en zestig was hij een inspira­tie voor tallozen in hun verzet tegen de kernwapens. Oe Thant, Chroesjtsjov, Kaunda, N’kru­mah, Castro, Nehru, Einstein en Pauling vroegen hem bij gele­gen­heid wel eens om zijn mening en niet alleen omdat hij zo’n fotoge­niek scherp oud ventje was, lijkt me. Maar Monk doet al deze contacten af als inhoudsloos. Sterker nog: Russells politieke engagement ontstond alleen maar uit zijn ziekelijke behoefte aan aandacht.

In zijn inleiding schrijft Monk: ‘… tijdens mijn werk aan dit deel werden mijn reacties op hem gedomineerd door twee gedachtes, die, ik ben het mij bewust, mijn verslag van zijn leven vervormd kunnen hebben. De eerste gedachte is hoe slecht (Monks cursivering) de meeste van zijn geschriften over poli­tieke, sociale en morele vragen zijn. (…) De tweede ge­dachte is hoe kreupel hij was, emotio­neel gesproken, in de tweede helft van zijn leven. Hij was, zo lijkt het soms, gewoon niet in staat om van een ander mens te houden.’ Deze twee aspecten, de waardeloze schrijver en de vervelende vent, spreken uit vrijwel elke bladzijde van dit ellendige boek, waarachter, naar ik mag hopen, een minder ellen­dig leven schuilgaat.
 
Bertrand Russell, 1921-1970 the ghost of madness, uitg. Jonathan Cape, Londen 2000, 574 blz., £ 25,-