Home De salonsocialist & de cynische reactionair

De salonsocialist & de cynische reactionair

Door Marco Kamphuis op 26 oktober 2009

09-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Op één punt komen de intellectueel en idealist Bernard-Henry Lévy en de provocerende nihilist Michel Houellebecq overeen: beiden zijn het mikpunt van publieke haat. Een openhartige correspondentie biedt een kijkje achter hun eigen poses. ‘Eigenlijk verlang ik ernaar geliefd te zijn.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wanneer Michel Houellebecq en Bernard-Henri Lévy tussen januari en juli 2008 in het diepste geheim corresponderen, verkneukelen ze zich al over de verbazing die hun brievenboek in de daaropvolgende herfst zal wekken. Niemand in Frankrijk zou deze twee schrijvers met elkaar in verband brengen: de cynische reactionair Houellebecq, een morsige verschijning die vrouwen en etnische minderheden beledigt, zonder dat duidelijk wordt waar de overtuiging ophoudt en de provocatie begint; en de klassieke geëngageerde intellectueel en filosoof Lévy, wiens humanisme even smetteloos is als zijn witte overhemden, een onvermoeibaar verdediger van de mensenrechten die in de media zo alomtegenwoordig is dat louter zijn initialen volstaan om hem aan te duiden. Maar bij alle tegenstellingen hebben BHL. en Houellebecq met elkaar gemeen dat ze als publieke figuren het mikpunt zijn van spot, minachting en zelfs haat. In het geval van Houellebecq valt dat gemakkelijk te begrijpen: zijn opkomst in de Franse letteren was te komeetachtig, zijn standpunten zijn te explosief, en de zaak wordt verslechterd door de ongunstige indruk die hij steevast tijdens interviews maakt. Bernard-Henri Lévy valt het wantrouwen ten deel van de ostentatieve idealist. Hij is te rijk, te goed bevriend met machthebbers, zijn uiterlijk is te verzorgd – een salonsocialist. Beiden zijn een gemakkelijk doelwit voor de pers. Houellebecq: ‘Ofwel ik geef blijk van een laakbare opvatting, en in dat geval is het heel eenvoudig: ik ben een klootzak. Ofwel ik geef geen blijk van de gewenste laakbare opvatting; dan ben ik behalve een klootzak ook nog eens een huichelaar.’
Publieke vijanden werd in Frankrijk niet het verwachte verkoopsucces. Wellicht zullen Houellebecq en BHL. daar het effect van de zoveelste lastercampagne in zien, want zoals we nu in de Nederlandse vertaling kunnen constateren is deze correspondentie vanaf de eerste bladzijde buitengewoon onderhoudend en rijk aan ideeën.

De wraak van de meute
De briefschrijvers beperken zich niet tot klagen over de geruchtenmachine die het op hun reputatie gemunt heeft, maar analyseren het maatschappelijk mechanisme waardoor een menigte altijd een zondebok zoekt. Volgens Lévy moeten we ‘weten dat uitsluiting een voorwaarde is voor de mogelijkheid tot insluiting, niet vergeten dat wanneer twee mensen de handen ineenslaan, ze doorgaans overeen zijn gekomen een derde af te wijzen en in de ban te doen […]’. Houellebecq heeft een sterk door Friedrich Nietzsche gekleurde visie: ‘In onze westerse samenleving kan een individu zich heel goed voor een paar jaar van de groep verwijderen, en een relatief vrije galop beproeven. Maar vroeg of laat wordt de meute wakker en zet ze de achtervolging in, en uiteindelijk wordt de eenling altijd ingehaald. Dan neemt de meute wraak, en die wraak is verschrikkelijk. Want ze […] bestaat uit middelmatige individuen, die […] woedend zijn dat hun middelmatigheid een moment lang te kijk is gezet.’ Maar Lévy en Houellebecq zijn te intelligent om het daarbij te laten. Ze richten de blik ook naar binnen. Houellebecq heeft de gewoonte zich van zijn slechte kant te laten zien omdat hij wil mishagen, maar achter het verlangen tot mishagen schuilt het oorspronkelijke verlangen geliefd te zijn. De bekentenis kost hem moeite, schrijft hij. Hij bewandelt een vreemde omweg: ‘Ik zoek hardnekkig, verbeten naar het allerergste in mij om het dan spartelend voor de voeten van het publiek te leggen – precies zoals een terriër een konijn of een pantoffel voor de voeten van zijn baasje legt.’ De ene bekentenis lokt de andere uit, dat is het waardevolle van deze briefwisseling. Lévy legt meedogenloos bloot wat er steekt achter zijn eigen pose van Verlichtingsintellectueel die onophoudelijk over de aardbol reist om het onrecht te bestrijden. Zeker, hij heeft nobele redenen, maar bijna even zwaar wegen een hang naar avontuur en een hang om te presteren. Hij wil gewoon de beste en de eerste zijn, en wanneer hij terugkeert uit weer een ander oorlogsgebied en verslag uitbrengt is hij ‘ogenschijnlijk bescheiden maar in werkelijkheid ongelofelijk tevreden over [zichzelf]’. Het vergt grootmoedigheid toe te geven dat je vijanden deels gelijk hebben; Lévy kan het opbrengen, en dat doet vermoeden dat het geen loze woorden zijn wanneer hij schrijft dat hij zijn leven niet door wraakgevoelens laat vergiftigen. Afgunst, haat, woede – dat valt allemaal onder wat Spinoza de aandoeningen van droefheid noemt, en uiteindelijk verzwakken die je alleen maar. Dus als Lévy in de Parijse Brasserie Lipp iemand vriendelijk de hand schudt, moet zijn vrouw hem eraan herinneren dat die persoon iets vreselijks over hem heeft geschreven.

Nachtclub in Moskou
Al vinden ze elkaar in de aversie die ze oproepen, de tegenstellingen tussen beiden zijn evident. Dat blijkt bijvoorbeeld wanneer Houellebecq, die zich uitstekend vermaakt heeft in een Moskouse nachtclub, de lof zingt van de levenslust waarmee de Russen van hun nieuwverworven kapitalisme genieten, en die volgens hem schril afsteekt bij het Europese getob. Lévy wijst erop dat er buiten die poenerige nachtclub bittere armoede heerst, en schetst het racisme en het morele bankroet van het postcommunisme. Zijn collega is zich daar zeer wel van bewust, schrijft Lévy, maar het laat hem kennelijk onverschillig. Hij daarentegen voelt zich altijd betrokken bij het onheil van de mensheid – sterker: onder verwijzing naar de filosoof Levinas noemt hij zich verantwoordelijk voor de ander.
Houellebecq reageert koelbloedig. Inderdaad, Rusland is verre van democratisch, maar wat zou dat? De Russen hebben maling aan democratie, en hij geeft ze geen ongelijk. En ja, Rusland schendt de mensenrechten in Tsjetsjenië – maar op dat punt staat de bevolking nu juist achter Medvedev en Poetin. Anders dan de moralist en activist Lévy beperkt Houellebecq zich tot de feiten. De wereld is in verval – nou, jammer dan, niets aan te doen. Zijn externe, natuurwetenschappelijke standpunt is zichtbaar in zijn neiging om, wanneer hij het over mensen heeft, ‘menselijke wezens’ te schrijven. En hij vraagt zich af of de mensheid vanuit het perspectief van de bacterie eigenlijk wel een experiment is dat voortzetting verdient. Hij is, kortom, helemaal de Houellebecq die we kennen uit zijn romans, compleet met zijn niet overdreven gracieuze, maar uiterst effectieve stijl en zijn zwartgallige humor. Lévy irriteert soms met galmende retoriek en al te opzichtige eruditie, maar charmeert dan weer met zijn zelfspot. Naast de weerstand die beiden in Frankrijk ondervinden en hun tegengestelde posities als intellectueel, zijn de literatuur en het schrijverschap het hoofdonderwerp. De toon is opvallend gepassioneerd. Een vruchtbare opzet, deze correspondentie: beide schrijvers profiteren optimaal van de tegenspraak van de ander, en de lezer profiteert dubbel.