Home De risico’s van het ouderschap
Opvoeding

De risico’s van het ouderschap

Door Dieter Thomä op 13 maart 2013

09-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Kinderen gaan helemaal op in hun wereld. Een ideaal voor ouders, maar wel een onbereikbaar ideaal, stelt de Duitse filosoof Dieter Thomä, zelf vader van twee kinderen.
Als een kind ’s avonds weigert naar bed te gaan, heeft het geen zin met iets op te houden waar het juist in opgaat. Als het ouders zo nu en dan lukt zich van hun werk en andere beslommeringen los te maken, kunnen ze er in elk geval van onder de indruk zijn hoe het kind met datgene waarom het nu juist gaat, instemt, hoe het in de voltrekking vervulling vindt. Soms gaat het helemaal op in waar het mee bezig is. De filosoof Jean Paul haalt dit doel naar het heden en beweert: ‘Juist omdat het kind niet naar de toekomst kijkt, stijgt het boven elke toekomst uit’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ouders worden door hun alledaagse werk afgeleid van het gemeenschappelijke leven met hun kinderen, en worden er vaak bijna helemaal van afgehouden. In het ergste geval, als de volwassenen het hoofd voor zichzelf en de kinderen alleen maar met de allergrootste inspanning boven water kunnen houden, kunnen ze voor hun kinderen hooguit nog ‘het nodigste’ doen – en dat wil dan zeggen dat voor hun gemeenschappelijke leven geen tijd meer overblijft. Dan is er ‘te veel om te sterven en te weinig om te leven’.Als het spelende kind een voorbeeld is voor mij als ouder, kan ik dan ook meedoen aan die wereld? Kan ik wel meedoen aan die wereld terwijl ik als praktiserend vader al zoveel moet doen: ik ben al biechtvader, chauffeur, kapper, kok, ziekenverzorger, pakezel, leraar, reisleider, vertrooster, afwasser, huisbaas en nog veel meer.

Slakkenhuis

Ouders kunnen zich door het kind laten meeslepen. Het kind wordt dan de leermeester van zijn ouders. Deze kunnen zich daardoor gestimuleerd voelen de zin van hun leven niet te zoeken in een toekomst waar ze vol ontberingen op afgaan, maar aan de hand van het alledaagse de mogelijkheden te benutten die zich in een tijd, een heden, nu juist aanbieden.De schrijver Peter Handke laat zich door zijn dochter erop wijzen dat hij ‘meer tijd moet hebben voor de kleuren buiten; beter naar de vormen moet kijken; om daardoor dieper – niet alleen in stemmingen – het verloop van de seizoenen te ondergaan aan de hand van een varen die zich ontrolt, een leerachtiger wordend boomblad of de groeiring van een slakkenhuis.’ Het mooie (en soms vreselijke) van kinderen is dat het hun jarenlang niets uitmaakt wat ouders met hen voorhebben – voor hun ‘bestwil’, voor hun toekomst. Terwijl een zieke naar de dokter rent opdat deze zijn gezondheid herstelt, eisen kinderen niet op dezelfde manier van hun ouders: ‘Maak ons nu maar volwassen!’ We weten hoe ouders hun kinderen wanhopig proberen wijs te maken dat ze immers niet voor de school’ maar ‘voor het leven’ leren. Regelmatig beweren ouders dan beledigd: ‘Zie dan zelf maar hoe je op school meekomt!’ – terwijl ze toch weten dat ze dit nu juist niet zomaar aan hun kind kunnen overlaten, want hier geldt: ‘Wie in het schuitje zit, moet ook meevaren.’

Kinderen beschikken over een benijdenswaardige onwetendheid wat de toekomst betreft. Nog lang zijn ze geneigd zich op dingen te storten die hun als ze groot zijn betrekkelijk weinig opleveren – bijvoorbeeld de perfectionering van hun kunstjes op het skateboard. De toekomst is voorlopig alleen in zoverre interessant als zich dan mooie gebeurtenissen uit het verleden moeten herhalen: ‘nog eens’ die puzzel maken, de volgende zomer ‘nog een keer’ op vakantie met de caravan, ‘nog eens’ (en zo mogelijk meermalen per jaar) verjaardag vieren enzovoort. Kinderen zijn – bij al hun nieuwsgierigheid – van nature conservatief. Ze herhalen fanatiek wat hun goed bevallen is – ook al zijn er nog zoveel andere mooie en nog mooiere dingen.

Zwarte piet

Hoe aanlokkelijk het kinderlijke genot ook is, ouders hebben toch moeite het mee te maken. Ze zijn geneigd, door zorg bevangen, erop te letten dat bijvoorbeeld de zwarte piet niet te vaak bij het kind terecht komt, de tafeltennisbal niet met te veel spin aan diens kant van de tafel belandt. Wanneer ze op die manier de kinderlijke levensdrift steunen, zijn ze toch bevangen door bijgedachten die het welzijn van het kind moeten dienen. En zo beroven ouders zich er juist ter wille van het kind van om zonder voorbehoud met het kind samen te zijn. Misschien merken kinderen zelfs deze ‘reserve’ van hun ouders op; want hoe zou het anders komen dat ze vaak het meest overgegeven spelen met andere kinderen.


Maar ouders zijn niet alleen bevangen door bijgedachten met het oog op het heden, maar ook vooruitblikkend op de toekomst. Ze weten dat hun kinderen er niet mee wegkomen hun leven door te brengen in de zin van een overgave, of zelfs in het slagende ‘nog een keer’ of ‘nu eens anders’ van het spel. Aanvankelijk ontplooien de interesses van het kind zich in de privé-sfeer van het gezin, ver van de wereld. Maar tenslotte komt het erop aan dat het kind zijn interesses kan bewaren, het doel van zijn leven kan vinden en dan toch kan bestaan in de ‘grote wereld’ waarin het terechtkomt. Zonder dat ouders willen afzien van de belevenissen met hun kinderen ter wille van bepaalde resultaten, moeten ze toch voor hen de verborgen politieke en economische vooronderstellingen van hun gezamenlijke leven doorzichtig maken. En ze moeten kinderen zó ‘vormen’ dat ze zich in deze sociale context kunnen handhaven. De proef op de som van hun veroverde kinderlijke zelfstandigheid moeten ze zelf in de puberteit ondergaan.

Zo blijft er voor ouders bij het delen van het kinderlijke leven een restant van triestheid, van tragiek over: niet alleen dat vervulling voor hen slechts in het uiterste geval toegankelijk is, ze komen er ook niet omheen hun kinderen uit hun kleine wereld uit te leiden. Zelfs als kinderlijk leven dus lijkt op een gelukkig weefsel, is het ‘doorschoten’ met draden van een andere, doffere kleur (de taal van het weven is hier nogal gewelddadig, maar toepasselijk). Die plicht van ouders is triest omdat zij het kinderlijke leven niet met rust kunnen laten, en dus op een bepaalde manier moeten ‘vernietigen’. In elk geval kunnen ouders ertoe bijdragen dat het kind eenmaal ook zonder hun bescherming een leven kan leiden waarin het de gelukkige streng van de eerste jaren – als deze al niet vroeg is doorgesneden – kan vasthouden.

Dit is een voorpublicatie uit Ouders, filosofie van een riskante levensvorm van Dieter Thomä (uitg. Agora, 240 blz., € 17,50). Thomä doceert filosofie aan de universiteit St. Gallen.

Dienstverlening

Kinderlijke liefde is in eerste instantie gemakkelijk te veroveren. Als je een kind in zijn eerste maanden voedt, bij boertjes troost en in slaap wiegt, ontstaat er een overweldigende genegenheid, die weliswaar tot op zekere hoogte het gevolg is van ‘dienstverlening’ door de ouders, maar er dan helemaal onafhankelijk van wordt. Ouders worden, naar alle waarschijnlijkheid, niet ‘erkend’ omdat ze dit of dat hebben gedaan, maar ‘zomaar’, zonder voorbehoud. Soms moet je gewoon glimlachen als een kind zijn ouders tegenover derden in bescherming neemt, zelfs als zij zelf allang hebben ingezien dat ze iets verkeerd hebben gedaan.
Als een kind zijn ouders aanvankelijk onvoorwaardelijk, in zekere zin zonder aanzien des persoons, liefheeft, kan het zich later omgekeerd al even onvoorwaardelijk van zijn ouders afwenden – bijvoorbeeld in de puberteit, waarin ze, hoe ‘aardig’ ze ook mogen zijn, principieel bij hem of haar overkomen als een beperking voor zijn vrijheidsdrang. Zo ondervinden ouders dan in plaats van beaming zonder enige terughoudendheid onverwachts afwijzing. Maar hun klacht dat ze dat niet verdiend hebben omdat ze toch zoveel voor hun kind hebben gedaan, mist juist het belangrijkste, dat het in dit geval in eerste instantie helemaal niet gaat om waardering voor daden, verdiensten. (Dieter Thomä, Ouders, filosofie van een riskante levensvorm)