Dit artikel is exclusief voor abonnees
Slakkenhuis
Kinderen beschikken over een benijdenswaardige onwetendheid wat de toekomst betreft. Nog lang zijn ze geneigd zich op dingen te storten die hun als ze groot zijn betrekkelijk weinig opleveren – bijvoorbeeld de perfectionering van hun kunstjes op het skateboard. De toekomst is voorlopig alleen in zoverre interessant als zich dan mooie gebeurtenissen uit het verleden moeten herhalen: ‘nog eens’ die puzzel maken, de volgende zomer ‘nog een keer’ op vakantie met de caravan, ‘nog eens’ (en zo mogelijk meermalen per jaar) verjaardag vieren enzovoort. Kinderen zijn – bij al hun nieuwsgierigheid – van nature conservatief. Ze herhalen fanatiek wat hun goed bevallen is – ook al zijn er nog zoveel andere mooie en nog mooiere dingen.
Zwarte piet
Maar ouders zijn niet alleen bevangen door bijgedachten met het oog op het heden, maar ook vooruitblikkend op de toekomst. Ze weten dat hun kinderen er niet mee wegkomen hun leven door te brengen in de zin van een overgave, of zelfs in het slagende ‘nog een keer’ of ‘nu eens anders’ van het spel. Aanvankelijk ontplooien de interesses van het kind zich in de privé-sfeer van het gezin, ver van de wereld. Maar tenslotte komt het erop aan dat het kind zijn interesses kan bewaren, het doel van zijn leven kan vinden en dan toch kan bestaan in de ‘grote wereld’ waarin het terechtkomt. Zonder dat ouders willen afzien van de belevenissen met hun kinderen ter wille van bepaalde resultaten, moeten ze toch voor hen de verborgen politieke en economische vooronderstellingen van hun gezamenlijke leven doorzichtig maken. En ze moeten kinderen zó ‘vormen’ dat ze zich in deze sociale context kunnen handhaven. De proef op de som van hun veroverde kinderlijke zelfstandigheid moeten ze zelf in de puberteit ondergaan.
Zo blijft er voor ouders bij het delen van het kinderlijke leven een restant van triestheid, van tragiek over: niet alleen dat vervulling voor hen slechts in het uiterste geval toegankelijk is, ze komen er ook niet omheen hun kinderen uit hun kleine wereld uit te leiden. Zelfs als kinderlijk leven dus lijkt op een gelukkig weefsel, is het ‘doorschoten’ met draden van een andere, doffere kleur (de taal van het weven is hier nogal gewelddadig, maar toepasselijk). Die plicht van ouders is triest omdat zij het kinderlijke leven niet met rust kunnen laten, en dus op een bepaalde manier moeten ‘vernietigen’. In elk geval kunnen ouders ertoe bijdragen dat het kind eenmaal ook zonder hun bescherming een leven kan leiden waarin het de gelukkige streng van de eerste jaren – als deze al niet vroeg is doorgesneden – kan vasthouden.
Dit is een voorpublicatie uit Ouders, filosofie van een riskante levensvorm van Dieter Thomä (uitg. Agora, 240 blz., € 17,50). Thomä doceert filosofie aan de universiteit St. Gallen.
Dienstverlening
Kinderlijke liefde is in eerste instantie gemakkelijk te veroveren. Als je een kind in zijn eerste maanden voedt, bij boertjes troost en in slaap wiegt, ontstaat er een overweldigende genegenheid, die weliswaar tot op zekere hoogte het gevolg is van ‘dienstverlening’ door de ouders, maar er dan helemaal onafhankelijk van wordt. Ouders worden, naar alle waarschijnlijkheid, niet ‘erkend’ omdat ze dit of dat hebben gedaan, maar ‘zomaar’, zonder voorbehoud. Soms moet je gewoon glimlachen als een kind zijn ouders tegenover derden in bescherming neemt, zelfs als zij zelf allang hebben ingezien dat ze iets verkeerd hebben gedaan.
Als een kind zijn ouders aanvankelijk onvoorwaardelijk, in zekere zin zonder aanzien des persoons, liefheeft, kan het zich later omgekeerd al even onvoorwaardelijk van zijn ouders afwenden – bijvoorbeeld in de puberteit, waarin ze, hoe ‘aardig’ ze ook mogen zijn, principieel bij hem of haar overkomen als een beperking voor zijn vrijheidsdrang. Zo ondervinden ouders dan in plaats van beaming zonder enige terughoudendheid onverwachts afwijzing. Maar hun klacht dat ze dat niet verdiend hebben omdat ze toch zoveel voor hun kind hebben gedaan, mist juist het belangrijkste, dat het in dit geval in eerste instantie helemaal niet gaat om waardering voor daden, verdiensten. (Dieter Thomä, Ouders, filosofie van een riskante levensvorm)