Home De revolutionaire Hollandse kijker

De revolutionaire Hollandse kijker

Door Thomas Janssen op 22 augustus 2016

De revolutionaire Hollandse kijker
Cover van 09-2016
09-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

De aanzet voor de Verlichting is te vinden in het zand van Zeeland. De lenzen die daaruit gevaardigd zijn, veroorzaakte volgens André Klukhuhn een revolutie van ongekende proporties.
 

De zeventiende eeuw. Een culturele bloeiperiode voor de Nederlandse Republiek. Filosofen als Descartes en Spinoza schreven boeken met revolutionaire ideeën, en kunstenaars als Rembrandt en Vermeer schilderden werken die worden beschouwd als hoogtepunten uit de kunsthistorie. Filosoof André Klukhuhn onderzoekt in zijn nieuwe boek Licht waarom al deze indrukwekkende prestaties nou juist in de jonge Nederlandse staat konden plaatsvinden. Volgens hem is een belangrijke reden hiervoor te vinden in de vooruitgang die geboekt werd op het gebied van optische apparatuur. De gevolgen van deze vooruitgang kunnen nauwelijks onderschat worden. Iemand die in 1620 geboren werd en in 1680 stierf, leefde in twee radicaal verschillende werelden. De ontdekking van natuurwetten, de opkomst van de wetenschappelijke methode, het geloof in de kracht van de rede – de enige periode in de geschiedenis waarin er ook in zo’n korte tijd zoveel verandert, is de huidige. Deze revolutionaire omwenteling vond niet zonder slag of stoot plaats, en de kerk heeft nog lang geprobeerd de gevolgen terug te draaien.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een belangrijke reden waarom de kerk zo stug vasthield aan haar eigen natuurfilosofie, was dat die een directe invloed had op het maatschappelijke leven. Als God de natuur op een bepaalde manier heeft ingericht, moet de maatschappelijke orde ook wel door Hem gecreëerd zijn. Wanneer blijkt dat aspecten van het wereldbeeld niet overeenkomen met de werkelijkheid, waarom zou een arme boer dan geen aanspraak mogen maken op dezelfde rechten als een edelman? Theorieën die niet overeenkwamen met kerkelijke dogma’s werden daarom altijd overruled. Onderzoekers hadden nog niet de middelen om deze overtuigend te weerleggen. 
 

Hollandse kijker

Hier kwam een einde aan toen in het jaar 1608 de Hollandse kijker werd uitgevonden – wat wij vandaag de dag een telescoop noemen. Er is enige twist over wie de bedenker van het idee is, maar vaststaat dat de eerste gemaakt is door Hans Lippershey uit Middelburg. Hij ontdekte dat als je een holle en bolle lens op een bepaalde afstand achter elkaar zet, voorwerpen in de verte veel groter leken. Hij demonstreerde dit aan prins Maurits, die onmiddellijk het strategisch nut van het instrument inzag, en al spoedig verspreidde het concept zich over heel Europa. Uiteindelijk kwam het op het bureau van een relatief onbekende geleerde uit Padua terecht, genaamd Galileo Galilei.
 
Je kunt gerust zeggen dat Galilei geobsedeerd raakte door dit nieuwe apparaat. Hij klaagde over de slechte kwaliteit van de lenzen en besloot ze daarom zelf te gaan slijpen. Algauw waren zijn telescopen zo goed dat hij als eerste mens in de geschiedenis de manen van Jupiter kon zien. Nadat hij voldoende ontdekkingen had gedaan, publiceerde hij het boekje Sidereus Nuncius (Sterrenwachter), waarin hij het geocentrische wereldbeeld aanviel. Een belangrijke oorzaak voor Galilei’s succes als astronoom was zijn kennis van de schilderkunst. Kenmerkend voor alle grote geleerden uit die eeuw was hun interdisciplinaire kennis. Galilei wist hoe lichtinval en perspectief werkten, waardoor hij bijvoorbeeld kon concluderen dat de schaduwen op het maanoppervlak veroorzaakt moesten worden door bergen en kraters. Dat hij uiteindelijk op het matje moest komen bij de kerk en zijn ideeën moest ontkennen is tragisch, maar de geest was toen al uit de fles. Geleerden als Johannes Kepler en later Isaac Newton konden zijn ontdekkingen reproduceren en gebruiken om theorieën met veel radicalere gevolgen voor het bestaande wereldbeeld te creëren.
 

Van macro naar micro

Terwijl de mens ontdekte dat het heelal fundamenteel anders in elkaar zat dan millennia lang was gedacht, waren er ook spectaculaire ontwikkelingen gaande op een veel kleinere schaal. Rond 1595 werd de eerste microscoop gemaakt, opnieuw in Middelburg, door ene Zacharias Jansen. Dat het apparaat pas later tot even grote ontdekkingen leidde als zijn jongere broertje de telescoop, moet toegerekend worden aan het aanvankelijk onbeduidende militaire belang ervan. Toch liet uiteindelijk ook de microscoop de wereld op zijn grondvesten schudden. De man die daar grotendeels verantwoordelijk voor was, is Antoni van Leeuwenhoek.
 
De Delftse fourniturenhandelaar was verrassend genoeg een amateurwetenschapper zonder een noemenswaardige opleiding. Dat juist hij ontdekte dat er micro-organismes bestaan is opvallend, maar niet helemaal toevallig. Van Leeuwenhoek onderzocht namelijk het zand in de buurt van Delft en concludeerde dat het een veel fijnere structuur heeft dan gemiddeld. Hierdoor konden er zeer heldere lenzen geslepen worden, die veel duidelijkere beelden opleverden. Kunsthistorici stellen dat Rembrandt en Vermeer deze lenzen ook gebruikt hebben tijdens het schilderen, en dat er daarom zoveel details in hun schilderijen zitten.
 
Dat kunstenaars de ontwikkelingen in de wetenschap op de voet volgden was destijds zeer gebruikelijk. Christiaan Huygens baseerde zijn theorieën op de wetenschapsfilosofie van Descartes en de dichter Pieter Corneliszoon Hooft liet zich regelmatig inspireren door nieuwe inzichten in de wetenschap.
 
Aanvankelijk werd de ontdekking van de microwereld moeiteloos geïncorporeerd in het christelijke wereldbeeld; God kon zelfs zulke kleine wezentjes maken. De eerste onderzoeken werden dan ook in naam van de Vader uitgevoerd. Maar het duurde niet lang of onderzoekers ontdekten zaken die opnieuw in strijd waren met de bestaande leer. Gesteund door empirisch bewijs lieten ze zich nu niet meer de mond snoeren. Terwijl je de ontdekkingen van de telescoop als een directe klap in het gezicht kunt omschrijven, werkte de microscoop meer als een onbewust gif dat het bestaande wereldbeeld van binnenuit kapotmaakte. De kerk realiseerde het zich nog niet, maar haar leer was een slag toegebracht waarvan ze nooit meer zou herstellen.

Republiek der brieven

De laatste reden voor het ontstaan van de wetenschappelijke revolutie is de beginnende samenwerking tussen geleerden. Klukhuhn besteedt hier in zijn boek niet veel aandacht aan, maar de Britse filosoof A.C. Grayling schrijft er uitvoerig over in zijn boek De tijd van het genie. Voor de zeventiende eeuw hielden individuele onderzoekers hun gebruikte methodes vaak geheim. Er was immers altijd het gevaar dat iemand anders met de eer zou gaan strijken. Dit veranderde door de opkomst van betrouwbare postdiensten.
 
Een centraal persoon in het internationale netwerk was Marin Mersenne. Omdat hij een goede vriend van Descartes was, verspreidde hij kopieën van zijn Meditaties onder geleerden over heel Europa. Hij nodigde ze zelfs uit commentaar te leveren op het boek, waardoor je het kunt beschouwen als het eerste peerreview stuk uit de geschiedenis. Ook organiseerde Mersenne bijeenkomsten waar denkers direct met elkaar konden spreken. Dat deze samenwerkingen vaak nog gepaard gingen met heftige conflicten neemt niet weg dat hier de basis werd gelegd voor de huidige standaard van wetenschappelijk onderzoek.
 
Beide boeken geven goed weer hoe belangrijk de zeventiende eeuw is geweest voor ons huidige wereldbeeld. Grayling bespreekt de zeventiende eeuw in zijn geheel, waardoor hij logischerwijs een completer beeld kan schetsen dan Klukhuhn. Tegelijkertijd is er soms wel sprake van een zekere ‘geschiedverfraaiing’. Grayling heeft duidelijk weinig sympathie voor religie, waardoor hij het feit dat praktisch al zijn persoonlijke helden uit die tijd diep religieus waren min of meer onbenoemd laat. 
 
Klukhuhn kan door zijn invalshoek bekende stof vanuit een nieuw perspectief bezien, waardoor het toch weer fris overkomt. Slechts eenmaal verliest het boek aan tempo, wanneer het in het hoofdstuk over meetkundige optica nodeloos uitvoerig gaat over de natuurkundige eigenschappen van licht. Gelukkig zit de rest goed en strak in elkaar en geeft het boek je een belangrijk besef: de wereld vanuit een ander perspectief bekijken kan haar letterlijk veranderen.