Er woonde vroeger een mannetje in mijn buik dat Ingo heette. Mijn moeder vond hem griezelig, maar ik wist dat ik hem zelf verzonnen had. Ik vond het gezellig.
Nu woont de halve wereld in mijn hoofd. Vrienden, collega’s, mensen die ik online volg en personages uit boeken en series. Zodra ik wakker word beginnen ze te kakelen of spelen korte scènes voor me uit. Verzonnen, maar gebaseerd op een waargebeurd verhaal.
Het is een griezelig idee dat iemand me verzint
Ik probeer het, naar Michail Bachtin, maar te zien als een meerstemmig carnaval. Met veel vertoon worden er stukjes voor me opgevoerd. Soms doe ik mee, meestal kijk ik hoofdschuddend toe.
Ik heb geen idee of ik zelf ook in het hoofd van anderen leef. Het is een griezelig idee dat ik daar dan dingen zeg en doe waar ik geen weet van heb. Dat iemand me verzint. Tegelijk overvalt me een treurige eenzaamheid als ik me voorstel dat ik geen enkele andere hersenpan bewoon.
De derde mogelijkheid is dat het hoofd van ieder ander een paleis is, licht en schoon en alleen door henzelf bewoond, met dromerige muziek en wind die met de gordijnen speelt. Al zou er dan waarschijnlijk toch al gauw uit een of ander trapgat een mannetje opduikelen genaamd Ingo.