Home De autobiografie van Edward Said

De autobiografie van Edward Said

Door Marco Kamphuis op 17 februari 2010

Cover van 02-2010
02-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Gewantrouwd door het Oosten, geminacht door het Westen, kort gehouden door zijn ouders: de autobiografie van de in 2003 overleden Arabische intellectueel Edward Said leest als een onmogelijke zoektocht naar een eigen plek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Beroemd en berucht werd Edward Said door Orientalism (1978), zijn onstuimige studie naar het beeld dat de westerse cultuur zich van het Oosten heeft geschapen. Dat beeld, zoals sinds de negentiende eeuw opgeroepen door bestuurders, wetenschappers en schrijvers, is onwaarachtig en staat in dienst van een rechtvaardiging van het kolonialisme. In een mengeling van feiten, fantasieën en vooroordelen heeft de westerling een gepeperde Oriënt voorgetoverd gekregen, bevolkt door van nature luie Arabieren, die echter verbazend snel in actie komen wanneer er ergens een kop afgehakt, een vrouw tot slavin gemaakt of een meedogenloze god aanbeden kan worden. Die westerse projectie dient om de eigen identiteit te bepalen als verlicht en beschaafd in verhouding tot irrationele woestelingen – en vanwege de evidente superioriteit van de Europeaan is zijn overheersende rol in het Oosten eigenlijk slechts vanzelfsprekend. Said ontving lof voor de intelligentie en eruditie van zijn analyse, en kritiek op de warrigheid ervan; zijn ontmaskering van een imperialistische doctrine was invloedrijk onder linkse intellectuelen, maar van rechterzijde werd hem dogmatische literatuursociologie en cultuurrelativisme verweten. Na 11 september 2001 wezen Ian Buruma en Avishai Margalit er bovendien op dat er naast oriëntalisme ook occidentalisme bestaat: een vijandige afkeer in het Oosten die de liberale, individualistische westerse maatschappij consequent voorstelt als een Sodom en Gomorra. Hoe je ook mag oordelen over Oriëntalisten, zoals het boek in vertaling heet, het is opmerkelijk dat het erin geschetste beeld van de heetgebakerde, ongeciviliseerde Arabier drie decennia later nog springlevend is in ons publieke debat.

Misplaatst

Edward Said overleed in 2003 aan leukemie. Toen hij te horen had gekregen dat zijn ziekte terminaal was, voelde hij de behoefte terug te kijken op zijn ingewikkelde jeugd tussen Oost en West. Out of Place luidt de titel van deze autobiografie, vertaald als Ontheemd, hoewel ‘misplaatst’ een adequatere vertaling zou zijn, want als er ooit iemand in de wieg was gelegd voor de rol van buitenstaander, dan wel Edward Said. Het begon al met de combinatie van een Britse voornaam (hij werd genoemd naar de Prince of Wales) en een Arabische achternaam: de drager van die ongerijmde naam zou nergens bij horen. Hij werd in 1935 geboren in Jeruzalem als oudste zoon van Palestijnse christenen en groeide op in Cairo en het Libanese stadje Doer. Zijn vader was een succesvolle, westers georiënteerde zakenman met een Amerikaans paspoort en stuurde zijn zoon naar scholen voor de Engelse en Amerikaanse elite. In zijn Arabische omgeving was Edward een rijke, bevoorrechte buitenlander; in zijn schoolomgeving was hij met zijn afwijkende uiterlijk een inferieur wezen, een mislukte Engelsman. Die versplinterde identiteit zou nog tot daaraan toe zijn als hij zich in het gezin geborgen had gevoeld, maar ook bij zijn ouders en vier zusjes had hij sterk het idee niet thuis te horen. Zijn moeder was ambivalent in haar affectie: soms liep ze over van liefde – in ieder geval vaak genoeg om Edward volledig in haar ban te houden -, maar ze bedolf hem ook onder kritiek. Zijn vader was in bijna alle opzichten zijn tegendeel: fysiek sterk, sportief, zelfverzekerd, dominant. ‘Iedere keer dat ik in zijn gezichtsveld liep riep hij: “Schouders naar achteren.”’ Ontheemd gaat in de eerste plaats over Saids moeizame relatie met zijn ouders, die ervan uitgingen dat hij dermate tot ondeugden geneigd was dat er zonder victoriaanse opvoeding niets van hem terecht zou komen. De jongen die voortdurend het gevoel had tegenover zijn ouders tekort te schieten, ondanks zijn overduidelijke begaafdheden, en ook op school niet aan de standaard kon voldoen, ontwikkelde een gespleten persoonlijkheid. Onder de uiterlijke ‘Edward’ die altijd op zijn tenen liep om zich aan te passen, ervoer hij steeds sterker een innerlijk zelf, dat zijn geluk uit boeken, klassieke muziek en ongebreidelde fantasie haalde. In Amerika, waar zijn vader hem heen stuurde om te studeren, ontpopte dit authentieke zelf zich uiteindelijk tot de gedreven musicus en vooraanstaande intellectueel Edward Said. De langdurige scheiding van zijn familie was daarvoor een noodzakelijke voorwaarde, zo realiseerde hij zich achteraf, maar aanvankelijk miste hij zijn moeder verschrikkelijk; en op Princeton en Harvard voelde hij zich evenzeer een buitenstaander als op school in Cairo.
 

Koloniale overheersing

Zijn ervaringen in onderwijsinstellingen moeten de kiem gelegd hebben voor zijn felle toon in Oriëntalism. Over de sfeer van ‘koloniale overheersing’ op Victoria College schrijft hij: ‘We leerden over een Engelse levenswijze en Engelse letteren, monarchie en parlement, India en Afrika, gewoonten en idiomen die we nergens in Egypte konden gebruiken – en ook nergens anders, trouwens. Arabisch zijn en spreken was […] uit den boze. We kregen dan ook nooit goed onderwijs in onze eigen taal, geschiedenis, geografie en cultuur.’ En de autoritaire Britse docenten gaven een geducht pak slaag. Op de Amerikaanse universiteiten, in de jaren vijftig grotendeels blank, ging het er niet zo hardvochtig aan toe, maar hoe briljant Saids academische prestaties ook waren, voor eretitels en -baantjes werd hij telkens gepasseerd.
Over de verdrijving, sinds 1948, van Palestijnse familieleden uit Jeruzalem werd door Saids ouders nauwelijks gepraat, maar een tante trok zich het lot van vluchtelingen aan en bij haar thuis zag hij hun ellende. Toch zou het nog lang duren – tot na de Zesdaagse Oorlog van 1967 – voordat Said zich politiek ging inzetten voor de Palestijnse zaak. Zijn ouders hadden grote bezwaren: ‘”Het zal je ondergang worden”, waarschuwde mijn moeder. “Je bent professor in de literatuurwetenschappen”, zei mijn vader, “hou je daarbij”.’ Maar Said had zijn volgzame buitenkant afgelegd, en zijn zoektocht naar persoonlijke vrijheid had een noodzakelijke pendant in zijn maatschappelijke strijd tegen onderdrukking, wat niet alleen verzet tegen Israël inhield, maar ook felle kritiek op de Verenigde Staten, het land waar hij inmiddels een succesvol bestaan had opgebouwd. Aan het eind van zijn autobiografie, met zijn levenseind in zicht, realiseert Said zich dat hij vrede heeft met zijn gefragmenteerde identiteit – sterker nog: dat hij het ‘samenspel van stromen’ in zijn persoonlijkheid waardeert. Daarmee hangt samen dat hij zijn positie als buitenstaander en passant aanvaardt. Hij is niet langer de brave ‘Edward’ die krampachtig probeert ergens op zijn plaats te zijn.