Home Werk Conculega’s bestrijden elkaar ook op teambuildingsdag

Conculega’s bestrijden elkaar ook op teambuildingsdag

Door Lieke Groen op 26 september 2018

Cover van 10-2018
10-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Filosoof van de managementwetenschappen René ten Bos bespreekt de zin en onzin van termen uit het arbeidsleven. Ontdek uw kerncompetenties met het ‘werkwoordenboek’ van de Denker des Vaderlands.

Filosoof René ten Bos is naast Denker des Vaderlands ook critical management scholar (CMS), wat in de praktijk inhoudt dat hij ‘manageriële’ concepten en praktijken kritisch tegen het licht houdt. Met een mengeling van weerzin en fascinatie buigt hij zich over ‘werkwoorden’: begrippen uit het werkende leven, die even tenenkrommend als veelvoorkomend zijn, van ‘kerncompetenties’ tot redundante resources.

Kenmerkend voor dit soort woorden is volgens René ten Bos dat ze vaak ­‘oxymoronisch’ van aard zijn: de termen vormen een combinatie van bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden die ogenschijnlijk met elkaar botsen, zonder daarbij een uitgesproken contradictio in terminis te zijn. Neem bijvoorbeeld human resource. Ten Bos: ‘Het idee om mensen te verbinden met resources is eigenlijk heel vreemd. Men probeert van twee walletjes te eten. Men wil menselijk zijn, maar als je ontslagen wordt ben je toch opeens een “redundant resource”.’

Dat geldt volgens Ten Bos voor meer van dergelijke oxymoronische ‘werkwoorden’: het beste van twee werelden wordt geforceerd met elkaar in verbinding gebracht, met wisselend resultaat.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

flexplek 

(de; v(m); meervoud: flexplekken)

Bezuinigingsmaatregel verpakt onder het mom van ‘flexibilisering van arbeid’, waar de gemiddelde werknemer niet echt voor op de flexibele tafels te krijgen is. Nu eens zit je hier, dan weer daar, wat onschuldig klinkt, maar in de praktijk – zo gaan de verhalen – soms dermate dierlijke taferelen met zich meebrengt dat je opeens begrijpt waar de term ‘kantoorjungle’ vandaan komt. Compleet met territoriumdrift en nesteldrang. De flexplek is een samentrekking van de woorden ‘flexibel’ en ‘werkplek’, met oxymoronisch element. Ten Bos: ‘Inherent aan een plek is juist dat deze min of meer vastligt. Denk bijvoorbeeld aan het woord “luitenant”, dat afkomstig is uit het Frans en bestaat uit de woorden lieu, wat “plaats” betekent en tenir, wat “vasthouden” betekent. Op een flexplek is niemand een luitenant.’

Het idee van een flexplek is volgens René ten Bos in strijd met wat in de politieke filosofie ‘communitarisme’ wordt genoemd: een stroming waarbinnen het belang van de mens om tot een gemeenschap te behoren benadrukt wordt. ‘Mensen willen zich toch op de een of andere manier thuis voelen op hun werk. Ik wens organisaties te zien als werkgemeenschappen, en een maatregel als de flexplek vraagt een soort plooibaarheid van mensen die ze niet van nature hebben. Ik vraag me daarom af of de flexplek een goed idee is. Het werpt de werknemer terug op zichzelf. Het idee van een flexplek gaat vaak hand in hand met allerlei architectonische experimenten als open ruimtes en glazen wanden. Dat betekent dat je nooit meer in je neus kunt peuteren of aan je kruis kunt krabben, of wat mensen ook doen als ze alleen zijn.’
 

protocol

(het; o; meervoud: protocollen)

Mooi woord, gaat vaak gepaard met lijstjes. Bij voorkeur voorzien van overzichtelijke hokjes die je een voor een kunt afvinken, om de illusie te verschaffen van controle over de in de praktijk vaak chaotische werkelijkheid. ‘Mensen zijn gek op lijstjes. De Duitse filosoof Hans Blumenberg stelt dat de mens geneigd is om lijstjes te maken als antwoord op extreme crisis. Als je bijvoorbeeld kijkt naar het bijbelboek Apocalyps – dat lijkt me toch een betrekkelijke crisis –, zie je dat dit in feite een lijstje is. Van ieder mens wordt precies bijgehouden wat goed en slecht is. Dat is bijna een soort manageriële activiteit, tekenend voor de manier waarop wij als mens met chaos omgaan. We maken voortdurend lijstjes om een werkelijkheid die ons niet welgevallig is op de een of andere manier toch onder controle te krijgen.’

Op de werkvloer struikel je over de protocollen en lijstjes, wat in veel gevallen nuttig is, volgens Ten Bos. ‘Je moet er niet aan denken dat piloten of chirurgen geen protocollen zouden hebben.’ Tot op zekere hoogte dus een goede strategie om grip te krijgen op een wereld die zich nooit helemaal plooit naar jouw wensen. Maar het is niet geheel vrij van risico’s. ‘Als je denkt dat jouw lijstje de werkelijkheid is, heb je een groot probleem. Een lijstje mag nooit de werkelijkheid vervangen. Ik maak weleens de simpele vergelijking met boodschappen doen met of zonder lijstje. Wanneer je zonder lijstje de supermarkt in gaat, is dat eigenlijk veel leuker. Je omgevingsbewustzijn is dan vele malen groter. Dat geldt ook voor protocollen op de werkvloer. Als je alleen nog maar de protocollen ziet, loop je het risico om de werkelijkheid uit het oog te verliezen.’
 

collega

Zie ‘conculega’.
 

manager

(de; m, v; meervoud: managers)

Positie aan de top van de hiërarchie (zelfs bij de zogenoemde ‘horizontale’ organisaties), met desondanks een wat magere professionele identiteit. Dat is een van de redenen waarom managers doorgaans ‘goed aan de drank zitten’, zegt René ten Bos. Geen kind wil manager worden, en toch heeft naar schatting de helft van de Nederlandse beroepsbevolking een min of meer manageriële functie. Historisch gezien is de manager een antwoord op een arbeidsconflict binnen het kapitalisme. ‘Kapitaal buit arbeid uit, maar op een gegeven ogenblik pikt arbeid dat niet meer. Het antwoord van het kapitaal is briljant en cynisch: vraag sommigen van die arbeiders of zij in ruil voor een beter salaris en andere voordelen hun voormalige soortgenoten willen meekoeioneren. Dat willen arbeiders, zo is gebleken, maar al te graag. Wanneer je arbeiders een beter perspectief biedt, is het al snel gedaan met hun solidariteit en hun revolutionaire inborst.’

Het hoofdmotief van een manager is communicatie (‘ze lullen de hele dag’). Maar hoewel René ten Bos management in een eerder interview ontmaskerde als ‘verborgen werkloosheid’ staat hij er minder sceptisch tegenover dan antropoloog David Graeber, die managementfuncties omschrijft als ‘bullshit jobs’. ‘Ik wil niet zover gaan als Graeber, maar ik denk dat managers wel een probleem hebben met hun professionele identiteit. Die ontbreekt namelijk. Als je niet kunt legitimeren wat je doet, is dat een probleem. Ik denk dat veel managers met identiteitsproblemen en zingevingsvraagstukken kampen. Daarom volgen ze ook massaal cursussen in persoonlijk leiderschap en allerlei andere ontwikkelingsonzin. Ik denk dat zoiets moet beantwoorden aan hun behoefte aan zingeving.’

Toch pleit Ten Bos er niet voor de manager algeheel af te schrijven. ‘Zonder managers wordt het een chaos. Je zult organisaties toch op zaken als kostenbeheersing moeten aansturen. Neem bijvoorbeeld de gezondheidszorg; die is waanzinnig duur. We moeten uitkijken dat het niet een soort nostalgisch onderonsje wordt, waarin mensen weer gaan hopen op en pleiten voor ziekenhuizen die gerund worden door de nonnetjes. Nu is dat laatste ook allesbehalve een serieus perspectief. De managers hebben de wind er flink onder. Volg ze dus superkritisch.’
 

kerncompetentie

(de; v; meervoud: -competenties)

Bijzonder hardnekkige managementterm die zich, sinds zijn introductie in de jaren tachtig door Hamel en Prahalad, niet meer laat wegdenken – al zouden we het willen. Wat het precies betekent weet niemand. Het concept is multi-interpretabel en daarmee heel ruim toepasbaar. ‘De kerncompetentie is een soort competentie die iedereen in een bepaalde organisatie heeft, maar die ook nog in de organisatie zou blijven als iedereen vervangen zou worden. Dat is dus iets bijzonder mysterieus en mystieks. Alleen is het zo mystiek dat er wel dertig à veertig verschillende betekenissen van het woord zijn. Dus je moet bijzonder competent zijn om al die definities van kerncompetentie enigszins uit elkaar te houden. Er zit vaak de notie in dat iemand een bepaalde potentie bezit, maar dat die nog wel geactualiseerd dient te worden.’

Met betrekking tot de kerncompetentie van de manager verwijst Ten Bos gnuivend naar een concept van de Duitse filosoof Odo Marquard, dat hij graag aanhaalt, maar nog liever zelf had bedacht. ‘Management is altijd in hoge mate “incompetentiecompensatiecompetentie”. Eigenlijk kunnen managers niks, maar ze zijn bijzonder goed in net doen alsof ze wel iets kunnen. Ze compenseren hun incompetentie, en daar zijn ze bijzonder competent in.’

De volledigheid gebiedt te zeggen dat ­Marquard dit ook zegt over filosofen. ‘Wat wij nu doen is quasicompetent praten over managers, maar in feite is het een exercitie in incompetentiecompensatiecompetentie. De kerncompetenties van de manager en de ­filosoof lijken misschien wel meer op elkaar dan je in eerste instantie zou denken. Wat managers doen is vooral veel lullen, maar dat doen filosofen ook. Wij opereren geen mensen, bouwen geen muurtjes, kweken geen bloemen. Mijn kerncompetentie is ook dat ik vrij goed ben in het verhullen van mijn eigen incompetentie.’
 

conculega

(de; m; meervoud: conculega’s)

Een samenstelling waar de nekharen van overeind gaan staan, wederom met oxymoronisch element. In ‘con­culega’ versmelten de woorden ‘concurrent’ en ‘collega’, waarmee werk­- nemers van zowel de eigen als andere organisaties in hetzelfde werkveld worden aangeduid. ‘Concurrent’ en ‘collega’ vormen in eerste lezing een onmiskenbare tegenstelling. Toch is die tegenstelling mogelijk minder scherp dan hij lijkt, stelt Ten Bos, die er een wat cynische opvatting op na houdt wat betreft collegialiteit, een term die voor hem nog net geen moord-en-doodslag-achtige connotatie heeft. ‘Bij het woord “conculega” hebben we misschien niet met een oxymoron, maar eerder met een pleonasme van doen: iedere collega is een concurrent. Collegialiteit is in organisaties een erg overschatte deugd. Collega’s zijn je absolute vijanden. Als je carrière wilt maken binnen een organisatie weet je één ding zeker: als jij promotie maakt, is dat ten koste van een collega en andersom. Het is jij of ik. Bovendien zijn collega’s er als de kippen bij wanneer ze de kans krijgen jou tot een resource te bombarderen die redundant is.’

Het woord ‘concurrent; is overigens afgeleid van het Latijnse concurrere, wat letterlijk ‘samenlopen’ betekent. ‘In die zin zou je kunnen zeggen dat “conculega” bij uitstek een term is die precies uitdrukt wat het is: “samenlopen”. Niets meer en niets minder dan dat. Al kan er maar één de finish halen.’ 
 

teambuildingsdag 

(de; m; meervoud: teambuildingsdagen)

Dag op een externe locatie met als doel om de band tussen conculega’s te versterken, in een decor van escaperooms, rivieren met kano’s en stormbanen. Dat klinkt onschuldig en gezellig, maar is in feite een verhulde manier om macht uit te oefenen, aldus Ten Bos. ‘Het idee dat je een team bouwt is nogal verknipt. Een team is een gemeenschap, en gemeenschappen zijn per definitie geen zaken die je bouwt, maar zaken waar je aan werkt. Interacties tussen mensen zijn zo buitengewoon complex en onvoorspelbaar dat je ze altijd een soort geweld moet aandoen wanneer je op basis daarvan iets kunstmatigs als een team wilt “bouwen”.’

Hoewel de link tussen kano’s en geweld niet meteen evident lijkt (die link is bij een stormbaan wellicht al iets beter voorstelbaar), zit het gewelddadige volgens René ten Bos in de druk die op professionals wordt gelegd om te stoppen met hoe ze de dingen altijd deden en zich geforceerd te verenigen in een team met een concrete taak, die binnen een bepaalde tijd voltooid dient te worden. ‘Dat gaat ten koste van de professionele identiteit, omdat mensen die identiteit deels los moeten laten als ze in een dergelijke kunstmatige constructie als een team worden gezet. Ik denk dat Michel Foucault dit als een vorm van “gouvernementalité” zou hebben gezien; het besturen van menselijk gedrag met als bedoeling om mensen aan een grenzeloze flexibiliteit te onderwerpen. Dat levert voor werknemers vooral veel onzekerheid op. Dit doet mij denken aan de term “precariaat”, die verwijst naar werknemers voor wie de positie in organisaties precair wordt gemaakt. Nergens wordt die notie meer voelbaar dan bij een concept als teambuilding.’