Home Charlie Chaplin: een paria met een bolhoed
Film

Charlie Chaplin: een paria met een bolhoed

Door Meike Oosterwijk op 07 november 2005

09-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Het is juist de onmacht van de Zwerver die de toeschouwer ontroert en laat lachen. Zijn onmacht is dynamiet.’ Charlie Chaplin, onmacht als maatschappijkritiek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In gespannen afwachting staat een deftige delegatie op de onthulling van een monument voor Vrede en Welvaart te wachten. Er worden toespraken gehouden. Toespraken zoals alle andere. Daarna applaus. Maar als het monument wordt onthuld, ligt daar de Zwerver, die zich voor de nacht onder het doek, op het monument te ruste heeft gelegd. Een verontwaardigde reactie golft door de mensenmassa; hij heeft hun ceremonie verstoord.

De Zwerver is zich echter van geen kwaad bewust. Hij krabt zich eens achter zijn oor, steekt zijn been recht omhoog, en krabt even aan zijn enkel. Als hij doorheeft dat hij zich de woede van de massa op zijn hals heeft gehaald, verontschuldigt hij zich hoffelijk door even zijn bolhoed op te lichten. Maar dat leidt enkel tot meer gebalde vuisten, en meneer agent wordt naar voren geduwd.

Dit tafereel is de openingsscène van de film City Lights (1931) van acteur, regisseur en scenarioschrijver Charles Chaplin (1889-1977). De Zwerver in de film is een icoon uit de filmgeschiedenis, zijn bolhoed en zijn wandelstok zijn wereldberoemd. De film is te zien in de tentoonstelling ‘Charlie Chaplin’ in de Kunsthal in Rotterdam, waar overigens ook de bolhoed en de wandelstok worden tentoongesteld (achter glas en streng bewaakt).

In de film is de Zwerver een sprookjesfiguur, hij verschijnt uit het niets, zoals in het monument voor Vrede en Welvaart – om uiteindelijk weer in het niets te verdwijnen. Hij is een vreemdeling, voor wie de vertrouwdheid met de dingen der wereld niet bestaat; hij heeft geen vanzelfsprekende plek in de wereld. Daarmee is de Zwerver net als Chaplin zelf een paria, zoals de filosofe Hannah Arendt hem noemde. Juist door die positie is hij in staat om de absurditeit te tonen van de situaties waarin hij verkeert. Daarmee levert de figuur van de paria impliciet stevige kritiek op de wereld waarin hij en zijn tijdgenoten leven.

Vaudeville
De ellende van de underdog had Chaplin aan den lijve ervaren, toen hij aan het einde van de negentiende eeuw als kind van twee vaudevilleartiesten opgroeide in Londen. Hij verloor zijn vader aan de alcohol. Zijn moeder kampte met ondervoeding en zenuwinzinkingen. Nog voor zijn twaalfde zag hij het armenhuis van binnen en had hij een reeks baantjes: krantenverkoper, glasblazer, doktersknechtje. Het werden thema’s in zijn films.

In 1912 vertrok Chaplin met een theatergezelschap naar Amerika. Twee jaar later kreeg hij zijn eerste filmcontract. Toen hij als komiek moest verschijnen, trok hij een slobberbroek aan, een te nauw jasje, grote schoenen, een wandelstok en een bolhoed. ‘Nauwelijks was ik echter gekleed, of de kleren en de grime deden me voelen wie hij was’, schrijft hij in zijn autobiografie van 1964: ‘Een zwerver en een gentleman, een dichter en een dromer, een eenzame die altijd hoopt op wat romantiek en avontuur. Hij zou misschien de indruk willen wekken dat hij een geleerde is, een musicus, een hertog of een polospeler; toch ziet hij er niet tegen op om sigaretteneindjes op te pikken, of een kind zijn lekkers af te nemen.’

Aanvankelijk was de Zwerver een gemeen kereltje; hij maakte mensen belachelijk, en gaf ze nog een trap na ook. De problemen waar hij mee kampte, waren alledaags: een stuk in zijn kraag, een nieuwe baan of de wreedheid van de liefde. Maar vanaf de jaren dertig gebruikte Chaplin zijn Zwerver om maatschappelijke problemen aan de kaak te stellen.

De klassieker Modern Times (1936) is zijn commentaar op de sociale en economische wantoestanden tijdens de Wall Street Crash (1929): de honger, de daklozen en de sociale onrusten. Archiefbeelden uit die tijd laten dezelfde krotten zien, als het krot waarin de Zwerver en zijn meisje hun intrek nemen (Hij: ‘Het is een paradijs!’; zij verontschuldigend: ‘Niet helemaal Buckingham Palace, hoor’).

De Zwerver is een underdog, maar het lijkt hem niet te deren. Hij gaat er niet aan onderdoor. Hij gaat door. Wie zich van kant wil maken, of ontredderd in de berm zit, wijst hij op de zon die morgen weer opkomt, en op de vogeltjes die weer zullen zingen. Maar een verhevener moraal heeft hij niet: als hij een hap uit een koekje van een kind kan nemen, dan doet hij dat. Als hij als glazenmaker om werkverlegen zit, dan is hij niet te beroerd om eerst met een steen de ruiten aan diggelen te smijten.

Dynamiet
Bij Chaplin is geen held te vinden die zich verzet tegen de onderdrukking en de wantoestanden; de Zwerver is geen sterke man die zich verzet tegen het onrecht. Maar hij is ook niet de ‘gewone man’ die zonder problemen zijn weg vindt in die wereld. De filmcriticus, journalist en filosoof Siegfried Kracauer (1889-1966) schrijft in 1926 in de Frankfurter Zeitung: ‘Hij heeft geen wil. In plaats van de drang tot zelfbehoud, van machtswellust zit bij hem een lege plek, die zo wit is als de sneeuwvelden van Alaska. Andere mensen hebben een zelfbewustzijn, hij heeft dat niet meer. Andere mensen hebben een bewustzijn van hun “ik”. Dat is hem uit handen genomen; de dingen en de dieren hebben meer “ik” dan de Zwerver.’

‘Toch’, zegt Kracauer, ‘is het juist deze onmacht, die de toeschouwer ontroert en laat lachen. Zijn onmacht is dynamiet. Zijn komedie werkt, omdat die aan de toestand van de wereld raakt.’ Zijn onmacht heeft als gevolg dat de onderdrukkende, de vervreemdende macht van de wereld wordt aangetoond. Duidelijker dan het wanhopige verzet tegen de macht toont Chaplin hiermee het brute karakter van die macht.

Door het gebrek aan identiteit, door het ontbreken van een ik, weet de Zwerver niet hoe hij zich in de wereld moet voegen. Hij blijft een vreemde op aarde. Hij duikt immers uit het niets op. Hij lijkt noch verleden noch toekomt te hebben; hij heeft een bestaan zonder een biografie. Hij is er gewoon, en hij leeft eenvoudigweg in het moment. De wereld met zijn principes van oorzaak en gevolg gaat helemaal aan hem voorbij.

Vooral als de Zwerver tracht toch op de gebruikelijke wijze mee te doen aan de normale wereld, gaat het helemaal mis. In Modern Times probeert hij zich te handhaven als arbeider aan de lopende band . Hij moet schroeven aandraaien. Maar hij kan de absurde industriële race tegen de klok – die wordt verbeeld met het commando van de directeur om de band sneller te laten draaien – niet bijhouden. Hij draait door: de monotone bewegingen gaan in zijn lichaam zitten. Zelfs twee knopen op tepelhoogte van de jas van een dame, zetten hem ertoe aan om ze aan te draaien met zijn sleutels. Hij is geen mens meer, maar een radertje van de machine. De dehumanisatie is totaal.

Als de Zwerver echter niet meedoet aan de normale gang van zaken, weet hij zich in de wereld soms juist meer thuis te voelen dan anderen, bijvoorbeeld wanneer hij een hemd gebruikt als tafelkleed en een manchet als servet. Het zijn momenten die weliswaar beginnen met vervreemding – de normale functie van een hemd voelt de Zwerver niet aan –, maar die eindigen met een soort verzoening met de wereld, omdat hij in zijn kinderlijke spel de wereld opnieuw weet te veroveren. Zonder gehinderd te worden door conventies, creëert de Zwerver een eigen wereld met eigen betekenissen. Gebruikelijke betekenissen vervagen, de wereld wordt weer menselijk. In het spel met de dingen toont hij de utopische wereld waarin de vervreemding tussen de mens en zijn omgeving is opgeheven.

Dat utopische beeld is maatschappijkritiek, zegt Hannah Arendt. Ze beschouwt Chaplin –in zijn rollen – als de paria bij uitstek. Ze onderscheidt de paria van de parvenu’s en van de ‘ingeslotenen’ in het systeem. Een parvenu tracht zijn armoede achter zich te laten, verdient geld, maar krijgt nooit erkenning. Hij past zich aan, maar offert daarmee ‘zichzelf’ op. De ‘ingeslotene’ accepteert geld van anderen, eventueel van de staat, en laat daarmee het systeem in stand. Beide figuren missen de kritische kracht van de paria. ‘Het is deze kleine, eenzame vindingrijke jood, die nu door de hele wereld argwanend wordt bekeken, waar de kleine man zichzelf in terugziet (…). Zolang hij de extreme wanhoop van de werkloosheid niet kent, en niet oog in oog staat met een noodlot, kan hij van harte om zichzelf en om zijn tegenslagen lachen.’

Arendt constateert ook dat de paria helaas alleen wordt begrepen in tijden waarin de wanhoop nog niet overheerst. Zij wijst dan ook op de afnemende populariteit van Chaplin in de jaren veertig: ‘Nu de balans anders uitslaat, taant Chaplins populariteit snel. Niet zozeer vanwege het antisemitisme, maar meer omdat zijn fundamentele menselijkheid aan waarde heeft ingeboet. Mensen zochten geen ontsnapping meer in de humor.’

Ook The Great Dictator (1940) leidt vooral tot onbegrip. Chaplin stelt zich in deze film tegen Hitler teweer. Hij speelt een dubbelrol van de dictator Hynkel (Hitler) en een joodse barbier. Hannah Arendt schrijft over deze film in haar essay The Pariah as Rebel:In The Great Dictator probeerde de komiek, door het meesterlijke instrument van de dubbelrol, het contrast te laten zien van “de kleine man” en “de grote man”, om het brute karakter van het supermanideaal aan te tonen. Maar hij werd nauwelijks begrepen. Toen hij aan het einde van de film uit zijn karakters stapte, en probeerde om uit zijn eigen naam de eenvoudige wijsheid en filosofie van de kleine man met een gepassioneerd pleidooi te rehabiliteren, kreeg hij geen respons van het publiek.’
Chaplin hield aan het einde van de film een pleidooi voor vrede: ‘Wij hebben meer menselijkheid dan machines nodig, meer vriendelijkheid en zachtheid, dan bekwaamheid.’ Soldaten riep hij op om zich niet over te geven aan ‘machinegeesten en machineharten: ‘Gij zijt mensen!’

Even terug naar de Zwerver. Wat gebeurt er met hem, nadat hij wakker is geworden in het monument voor Vrede en welvaart en meneer agent op hem wordt afgestuurd? Als de Zwerver uiteindelijk uit de schoot van het monument probeert te klimmen, blijft hij met zijn slobberbroek hangen aan een zwaard dat uitsteekt, juist op het moment dat het volkslied begint te spelen. Gewoontegetrouw neemt men de hoeden af. Ook de Zwerver doet een poging daartoe, terwijl hij – nog steeds aan het zwaard geregen – met grote moeite zijn evenwicht tracht te bewaren. Nauwelijks zijn de laatste tonen verstorven, of de massa komt dreigend op hem af. Hij maakt zich uit de voeten, maar niet zonder nogmaals welgemeend zijn bolhoed op te hebben opgelicht.