Home Bolkesteins voetnoot

Bolkesteins voetnoot

Door Sjoerd de Jong op 20 september 2011

Cover van 08-2011
08-2011 Filosofie Magazine Lees het magazine

De rake slagzinnen maken het lezen van De intellectuele verleiding allesbehalve een straf. Helaas biedt het boek van Frits Bolkestein verder weinig toegevoegde waarde en blijft onhelder waar hij zich zo druk om maakt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Was Shirley MacLaine een radicale intellectueel? En Martin Heidegger een ‘eminent denker’?
Het antwoord op beide vragen moet ‘ja’ zijn, voor wie De intellectuele verleiding leest. In dat langverwachte werk zet Frits Bolkestein zich af tegen wereldvreemde intellectuelen die volgens hem, bevangen door abstracte ideeën, de Europese cultuur aan het wankelen hebben gebracht.
Een geijkt voorbeeld zijn de fellow travellers van het communisme, op de hielen gezeten door de goedpraters van het multiculturalisme. Als exemplaren van de eerste soort noemt Bolkestein – uiteraard – André Malraux, Régis Debray en Jean-Paul Sartre.
Maar dan is daar opeens Shirley.
Deze Amerikaanse actrice (1933) maakte ooit een onnozele opmerking over de zegeningen van het Chinese communisme tegen Deng Xiaoping, die haar ruw uit de droom hielp: het waren leugens. Arme Shirley. ‘Het is niet moeilijk (en misschien zelfs noodzakelijk) deze intellectuelen belachelijk te maken vanwege hun illusies en hun zelfbedrog’, noteert Bolkestein grimmig.
Je zou alleen hopen dat de gerespecteerde liberaal en oud-politicus in dit boek ook op wat groter wild gaat jagen.
Heidegger dan? Deze denker, die droomde van ‘de innerlijke grootheid van het nationaal-socialisme’, moet het doen met twee alinea’s. Iets verderop wordt hij geschaard onder de ‘eminente denkers’ die hopeloos de fout in gingen. Dat is wel weer erg beknopt.
Bolkestein (eveneens 1933) is een meester van de barse waarheden. Zo hoont hij over het christelijke tiersmondisme: ‘Het hiernamaals is verhuisd naar de derde wereld.’ Zijn boek bevat meer van zulke slagzinnen – en dat maakt het lezen van De intellectuele verleiding allesbehalve een straf.

Where’s the beef?
Maar, zoals de Amerikanen zeggen: Where’s the beef? Er bestaat immers geen tekort aan boeken waarin de hybris van intellectuelen wordt aangeklaagd (door andere publieke intellectuelen). In tal van boeken, van Julien Benda’s La trahison des clercs (1927) tot Paul Bermans Flight of the Intellectuals (2009) moeten intellectuelen (vooral die van ‘1968’) het ontgelden omdat ze ten prooi zijn gevallen aan de totalitaire verleiding of – ook heel erg – postmoderne spielerei.
De intellectuele verleiding is een voetnoot bij die eerdere literatuur. Bolkestein heeft veel bijgelezen, maar voegt niets toe, behalve stekelige verwijzingen naar de Nederlandse situatie. Zijn boek bestaat voor ruim tweederde uit een schoolse – en eenzijdige – Europese ideeëngeschiedenis, van het classicisme van de achttiende eeuw via de Romantiek en het totalitarisme tot de neo-Romantiek van mei 1968. Dan komen enkele stukken over actuele dossiers (de Europese Unie, het multiculturalisme).
Maar wat wil Bolkestein nu met De intellectuele verleiding? Volgens de inleiding wil hij ‘laten zien hoe ideeën van intellectuelen mensen geregeld op het verkeerde been hebben gezet, aanzienlijke schade hebben veroorzaakt en slachtoffers hebben geëist’. Maar in het woord vooraf schrijft hij: ‘Mijn bedoeling is de centrale uitgangspunten van de moderniteit te bevestigen en te verdedigen tegen een verscheidenheid aan vormen van irrationalisme.’ Dat zijn strikt genomen twee verschillende doelen.
Wat het eerste betreft: de relatie tussen ideeën en politieke werkelijkheid blijft in dit boek raadselachtig. Herder en Nietzsche zijn niet direct verantwoordelijk voor het nazisme, maar hebben er wel ‘de ruimte’ voor geopend. Wat betekent dat? Om het marxistisch te zeggen (foei): hoe hangen basis en bovenbouw hier samen? Onbegrijpelijk genoeg wijdt Bolkestein aan Marx geen aparte verhandeling. In het hoofdstuk over het communisme belanden we al snel bij Shirley en de Wereldraad van Kerken.
Wat het tweede doel betreft: hier blijft Bolkestein conceptueel in gebreke. Moderniteit staat bij hem simpelweg voor ‘de scheiding van kerk en staat en voor de politieke verheffing van het individu boven het collectief’. Maar horen Hitler en Stalin dan niet bij de moderniteit?Hetzelfde geldt voor ‘irrationalisme’, waaraan zo ongeveer iedereen die hij verguist zich schuldig maakt. Waarom heet Heidegger dan ‘een eminent denker’?

Heidelberger liberalisme
Zo wekt het boek de indruk dat álle ideeën in de politiek fout zijn, behalve het prudente liberalisme van Bolkestein zelf. Maar er zit een spanning tussen zijn liberalisme en het conservatisme, waarin hij een waarborg ziet tegen de illusie dat de mens van nature goed is. Hij schrijft die misvatting op conto van het socialisme, maar optimisme over de mens is het liberalisme natuurlijk ook niet vreemd. De Heidelberger Catechismus die Bolkestein instemmend aanhaalt (om het inzicht dat de mens geneigd is tot alle kwaad) is niet echt een liberaal document.
Over die spanning merkt hij zelf wat zwakjes op: ‘Zonder nu onmiddellijk het pessimisme van Schopenhauer over te nemen, zou het toch voordelen bieden wanneer liberalen ervan overtuigd zouden raken dat de menselijke wil ook gericht kan zijn op het kwaad.’ Dat kan inderdaad nooit kwaad. Maar het is nog een heel eind verwijderd van het psychologische determinisme uit Heidelberg.
Die ambivalentie wreekt zich in zijn culturele diagnose. Bolkestein schetst een somber beeld van een Europa dat zijn zelfvertrouwen kwijt is door relativisme en postmodernisme. Maar tegelijk constateert hij nuchter dat de wal het schip keert en het volk niet gek is. ‘Gezond verstand is kennelijk dieper verankerd.’ En uiteindelijk ‘wint de werkelijkheid’.
Maar wat is dan nog het probleem? Met die nuchtere realiteitszin ondermijnt hij zijn eigen stelling dat intellectuelen een nefaste invloed hebben. In Public Intellectuals. A Study of Decline (dat merkwaardig genoeg ontbreekt bij Bolkestein) relativeert Richard Posner de invloed van intellectuelen als volgt: het publiek neemt hen niet serieuzer dan nodig is. ‘Publieke intellectuelen zijn mogelijk zelfs een superieure vorm van amusement’, schrijft hij. Maar die conclusie is Bolkestein, die gebrand lijkt op CPN’ers die nog altijd geen sorry hebben gezegd, waarschijnlijk te lichtzinnig.
Pas op de laatste pagina doet hij een poging zijn doelwit nauwkeuriger te identificeren. ‘Bij wie vinden we dit gebrek aan zelfvertrouwen? […] Het begon misschien bij de elite, maar het is inmiddels doorgesijpeld naar de algemene bourgeoiscultuur. […]Zij werden als eersten wat wij allemaal in hoog tempo worden.’ Waar is nu de winnende werkelijkheid gebleven?
De intellectuele verleiding is een boek dat wel verleidt, maar toch vooral teleurstelt.