Ontologie is zijnsleer en gaat over de vraag wat er zoal is: wolken, het CDA, toeval, draaimolens, haaruitval, vulkaanuitbarstingen, woede-uitbarstingen enzovoort – allemaal dingen die er zijn. Het lijstje is nooit probleemloos, want je kunt ruziemaken over afzonderlijke items. Over draaimolens en het CDA worden we het wel eens, maar over toeval zal de een zeggen dat het niet bestaat, terwijl de ander beweert dat je het overal ziet. De vraag naar wat er is mag al flink lastig zijn, nog moeilijker is de vraag naar wat iets eigenlijk is. Hier begon Plato’s wonderlijke filosofische avontuur, waarvan de laatste aflevering denk ik nooit in zicht zal komen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Zo hebben we over één zaak na vele eeuwen in de spiegel kijken nog steeds geen duidelijkheid verworven: wat zijn wij eigenlijk voor tiepjes? Waar staan wij op de lijst van dingen die er zijn? Of kan de lijstopsteller zelf niet ingedeeld worden? Filosofisch een fascinerend probleem, waar we ons in de dagelijkse praktijk echter niets van aantrekken.
In mijn werk als arts in een verpleeghuis heb ik elke dag te maken met een onthutsende groep mensen – ik noem ze hardnekkig zo – die door sommige andere mensen van de lijst geschrapt worden: dementerenden. In een enquête onder 10.000 leden van de ouderenbond bleek dat 90 procent van de leden vindt dat de arts moet handelen op grond van een euthanasieverklaring waarin staat: ‘Als ik ernstig dement ben, dan wil ik dat er op mij euthanasie wordt toegepast.’ Dementie is letterlijk ont-geesting, maar de moeilijkheid met mijn clubje is dat ze niet meteen ont-geest zijn. Ik ken overigens wel een situatie waarin er sprake is van acute ont-geesting; in ons land gebeurt dat zo’n 140.0000 keer per jaar, en wij noemen dat sterven.
Maar de ont-geesting in dementie is een dermate sluipend gebeuren dat niemand goed weet wanneer te zeggen dat de geest ‘er nu echt helemaal uit is’. Die 90 procent geënquêteerden die naar mijn onhandige troepje kijken (liefst door een omgekeerde verrekijker), die meent wel dat ze het duidelijk zien. Ze roepen dan ook luidkeels: de geest is eruit, dat zijn geen mensen meer, dus die mag je laten inslapen. Zij hebben er geen moeite mee – nee, het is zelfs hun uitdrukkelijke bedoeling – dat deze mensen geschrapt worden van de lijst als mensen en wat lager ingedeeld als (nog altijd geliefde) dieren.
Ik zit daarmee, omdat ik door mijn dagelijkse omgang met deze groep meen te weten dat ze nog steeds op de lijst staan als mensen. Het is namelijk vrij zeldzaam dat dementie zo grondig sloopt dat je zoiets als een comateuze patiënt overhoudt. Wiens leven ik ook dan nog steeds niet actief zou durven te beëindigen. De druk uit ‘de samenleving’ neemt toe, hoor ik dan. Ik wou dat ‘de samenleving’ niet drukte, maar nadacht. En meevoelde.