Home Bert Keizer: David Hume

Bert Keizer: David Hume

Door Bert Keizer op 24 oktober 2017

Cover van 11-2017
11-2017 Filosofie magazine Lees het magazine

Omdat ik een citaat van Hume in een essay ging gebruiken (‘Ik geloof niet dat ooit iemand zijn leven weggooide terwijl het nog de moeite waard was’) kwam ik terecht in Mossners biografie uit 1954 en Greigs brieveneditie uit 1932. Hume schreef zijn meesterwerk, A Treatise of Human Nature, in zijn twintiger jaren. In 1739 kwam het uit.

‘Het viel doodgeboren van de pers’, zei hij. Beetje overdreven, maar het veroorzaakte veel minder lawaai dan hij hoopte. Om een idee te geven van zijn karakter: hij was als jonge jongen eens aanwezig op een drukke receptie, waar iemand kennelijk een scheet had gelaten. Iedereen geprikkeld natuurlijk, en onder luid gejoel werd de hond de kamer uit gejaagd. Hume vond dit zo zielig voor het beest dat hij bekende: ‘Maar ik heb het gedaan.’ Over het redigeren van zijn Treatise schreef hij: ‘Ik ben mijn werk aan het castreren – dat wil zeggen, de mooiste delen gaan eraf.’ Halverwege een lange brief zegt hij tegen de lezer: ‘Wil je niet zo gapen alsjeblieft?’

Door zijn Engelse tijdgenoten werd hij fronsend bekeken. Men beschouwde Schotten als domme boeren, maar ook de Schotse geestelijkheid had moeite met de man die ze beschreven als ‘de Grote Afvallige’. Hume bood dat spektakel waar christenen toen (en nu ook nog enigszins) vreselijk brandend maagzuur van krijgen: een aardige, deugdzame, scherpe, goedlachse, erudiete, grappige en opvallend briljante vent, die echter uitdrukkelijk zonder God door het leven ging. Zijn brieven zijn erg onderhoudend, altijd goedgehumeurd en vol zelfspot, met name over zijn lichamelijke omvang. Hume was een dikkerd. Hij werkte een tijdje als diplomaat, en na een receptie in Wenen moest zijn gezelschap afscheid nemen van de keizerin-moeder. Het protocol eiste dat men al buigend achteruitliep, maar de mannen maakten er een potje van, waarop de majesteit riep: ‘Heren, dit is geen gezicht, u kunt het niet, en de vloer is te glad, draait u om en loop maar gewoon weg.’ Hume: ‘Mijn delegatiegenoten waren kolossaal opgelucht, want ze waren bang dat ik boven op ze zou vallen.’ 
Aan een vriend schrijft hij: ‘Zeg tegen je zus dat ik precies zo ernstig ben als zij denkt dat een filosoof moet zijn. Ik lach eens in de twee weken, slaak elke week een diepe zucht, en zie er altijd tobberig uit.’ Over Seneca, de rijke stoïcijn, maant hij een vriend: ‘Ik wou dat jij wat meer van zijn filosofie had. En ik wat meer van zijn geld.’

De vervelende Boswell sloop hem na op zijn sterfbed in 1776 om te zien of de filosoof in het zicht van de dood niet nog even gauw alles goed zou maken door bekeerd te sterven. Maar Hume zei: ‘Ik sterf zo gezwind als mijn vijanden zouden willen, en zo makkelijk als mijn vrienden zouden wensen.’ 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.