Home Behandel elkaar met respect, dat komt iedereen ten goede

Behandel elkaar met respect, dat komt iedereen ten goede

Door Michel Dijkstra op 10 augustus 2009

Cover van 07-2009
07-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

De Chinese wijsgeer Mozi moest niets hebben van de vriendjespolitiek en huichelarij van de confucianisten. We moeten zo handelen dat zo veel mogelijk mensen gelukkig worden, en niet alleen een bevoorrechte sociale kaste.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Welke wijsgeer bedacht de volgende redenering? ‘Als iedereen opkomt voor andermans staat zoals voor de eigen staat, wie zou dan de eigen staat mobiliseren om andermans staat binnen te vallen? Dan is iedereen voor de ander zoals voor zichzelf. Als staten en steden elkaar niet binnenvallen en afstraffen, en als mensen en families elkaar niet verstoren en kwetsen, is dat dan een groot nadeel of een groot voordeel? Dan moeten we toch zeggen: het is een groot voordeel voor de wereld!’ De eerste naam die wellicht opkomt is John Stuart Mill, de negentiende-eeuwse utilitaristische denker die constant op het grootste voordeel voor zo veel mogelijk mensen hamerde.

Maar schijn bedriegt; dit citaat is van Mozi, een Chinese filosoof uit de vijfde eeuw voor Christus. Meer dan twee millennia voor Mill zette hij zich al in voor het geluk van de meerderheid. Ondanks dit sympathieke uitgangspunt is Mozi, oftewel ‘Meester Mo’, een van de grote onbekenden uit de Chinese filosofie, die door veel mensen vereenzelvigd wordt met figuren als Confucius of Laozi. Onlangs verscheen er echter een essaybundel over zijn werk, getiteld Tien stellingen tegen Confucius.

De titel van deze bundel, die tevens een bloemlezing uit het werk van de Chinese denker bevat, is veelzeggend. Mozi, over wiens leven vrijwel niets bekend is, ontwikkelde zijn filosofie namelijk als kritiek op het in zijn tijd gangbare confucianisme. De aanhangers van deze leer wierpen zich op als morele voorbeelden voor het Chinese volk. Mozi beschouwde de zogenaamd rechtvaardige en altruïstische confucianistische schriftgeleerden als een stelletje huichelaars: ‘Ze pronken met eindeloos verdriet bij begrafenissen om hun ouders te bedriegen. Ze berusten in hun lot, doen niets aan armoede en lopen hoog op met een relaxed leventje. Ze gaan in tegen wat echt telt, verwaarlozen hun taken en leven erop los.’

Een van de grootste bezwaren die Mozi tegen de confucianisten had, betrof hun vriendjespolitiek. De confucianisten zorgen er steeds voor dat de hoge ambtenaarsbanen in hun familie bleven of aan vrienden werden doorgegeven. Mozi verafschuwde deze praktijken en pleitte voor een meritocratie. Volgens hem moesten ambtenaren alleen op basis van hun capaciteiten en deugdzaamheid worden aangesteld, en niet vanwege hun sociale positie. De regering moest deze bekwame ambtenaren belonen met een goed salaris. Dit idee van een meritocratie klinkt ons misschien weinig origineel in de oren: we zijn niet anders gewend. In het klassieke China was Mozi’s pleidooi echter niet minder dan revolutionair.

Ook een ander aspect van de confucianistische leer moest het in Mozi’s ogen ontgelden: de zorg voor je naaste. Confucius was van mening dat de mens zich in de eerste plaats voor zijn eigen familie, staat en vorst moest inzetten en dan pas voor de anderen. In Mozi’s ogen was dit een vorm van egoïsme die automatisch tot ruzie en oorlogen leidde. Hij pleitte dan ook voor een ruimer begrip van naastenliefde, namelijk wederzijdse zorg voor elkaar: ‘Gesteld dat men in de wereld wederzijdse zorg draagt voor iedereen: als men zorgt voor de ander als voor zichzelf, zouden er dan nog eerbiedlozen zijn?’

Als alle mensen elkaar met evenveel liefde en respect behandelen, komt dit iedereen ten goede. Hoewel dit uitgangspunt uitmunt in eenvoud, waren Mozi’s tijdgenoten niet bereid om het te accepteren. De auteurs van Tien stellingen tegen Confucius, Nederlandse en Vlaamse experts onder wie Karel van der Leeuw, maken duidelijk waarom: het antieke China bezat een vastgeroeste hiërarchische structuur waaraan men niet mocht tornen. Bovendien waren de vorsten van de staten waaruit China in Mozi’s tijd bestond alleen maar op hun eigen voordeel uit. In plaats van andere staten te respecteren, vielen ze deze liever binnen voor een uitgebreide plundertocht.
 

Oorlog

Ondanks het feit dat weinig mensen naar hem luisterden, ging Mozi onvermoeibaar door met het ontwikkelen van zijn filosofie. Zo stelde hij een pleidooi tegen de aanvalsoorlogen op. Net als bij zijn leer van de wederzijdse zorg maakt Mozi ook hier gebruik van utilistisch getinte argumenten. Hij beweerde dat de nadelen van oorlogen zoals hoge kosten en doden zwaarder wogen dan de voordelen zoals roem en eer voor de vorst. Het door continue machtsstrijd verscheurde China van zijn tijd, die bekendstaat als de Periode der Strijdende Staten (vijfde tot de derde eeuw voor Christus), vormt een levendige illustratie van deze stelling.

Mozi’s tegenstanders waren dit niet met hem eens en beweerden dat sommige staten wel degelijk profijt van een oorlog hadden. De filosoof verwijt hun dat zij niet naar het grote plaatje kijken. In zijn typische, beeldende denktrant antwoordt hij: ‘Stel, een dokter dient zijn kruidenmengsel toe aan alle zieken van de wereld. Als tienduizend zieken het innemen en slechts vier of vijf hebben er baat bij, dan noemen we dit toch een ondeugdelijk geneesmiddel? Een gehoorzame zoon zou het zijn vader niet toedienen en een trouwe minister zou het zijn vorst niet laten innemen.’ Tegen zulke redeneringen valt weinig in te brengen. Bovendien pakt een oorlog volgens Mozi ook voor de overwinnaars vaak nadelig uit, omdat zij overmoedig worden en alsnog ten onder gaan.

Uit Tien stellingen tegen Confucius komt Mozi naar voren als een moreel hoogstaande figuur in een periode van chaos. Sommige Chinese auteurs vergelijken hem zelfs met Jezus. De vergelijking met de westerse cultuur dringt zich automatisch op omdat Mozi’s leer verassend ‘on-Chinees’ aandoet. Door zijn pleidooi voor een meritocratie, utilistische uitgangspunten en pacifisme was hij een vreemde eend in de bijt. De samenstellers vragen zich terecht af hoe de Chinese filosofie zich ontwikkeld had als Mozi’s leer succesvoller was geweest.

Hoewel Mozi’s school al in de derde eeuw na Christus ophield te bestaan, heeft hij wel degelijk zijn sporen nagelaten in het Chinese denken. Dankzij zijn scherpe redeneringen werden andere filosofen gedwongen om een weerwoord te geven en daarbij soms hun eigen standpunten te herzien. De confucianisten, tegen wie de filosoof zijn hele leven streed, ontwikkelden na zijn aanvallen bijvoorbeeld meer liefde voor het gewone volk. Op die manier bleef Mozi toch niet geheel een roepende in de woestijn.