Is de ‘ik’ die met rust gelaten wil worden dezelfde ‘ik’ die honger heeft? Is de ‘ik’ die vanwege koorts in bed moet blijven, dezelfde ‘ik’ die zijn geliefde mist die hem verlaten heeft? Volgens boeddhistische denkers is het ik niet als zodanig in de ervaring te vinden. Ik is een wijze van spreken. Het komt alleen als talig concept voor in onze gedachten. En zodra we gedachten verwarren met de werkelijkheid ontstaat het geloof in dit ik.
En ja, hoe moet ik het zeggen, ik geloof hier wel in. Wie vergeet dat ‘ik’ een geloof is neemt zichzelf te serieus. Met alle gevolgen van dien. Je krijgt het er enorm druk mee dat ‘ik’ te beschermen, leuk aan te kleden, voortdurend te vergelijken met de andere vermeende ikken om je heen, en je probeert met alle macht van dat ik te houden. Begint bij dit geloof het egoïsme?
Ons moderne idee van zelfliefde is de seculiere variant van de christelijke zelfliefde: de liefde die je via God had voor jezelf. Je keek naar jezelf met de genadige blik van God, die te veel weet van het bestaan om jou als ‘ik’ al te serieus te nemen. En dus nam je jezelf ook niet te serieus. Het geloof in God hebben we inmiddels zo’n beetje allemaal verruild voor het geloof in onszelf – ook de gelovigen onder ons.
Immanuel Kant (1724-1804) liet zien hoe het idee van een ik ontstaat in de situaties die overweldigen. Ik denk daarbij graag aan de woeste zeeën die William Turner (1775-1851) schilderde – volgens de legende liet hij zich ooit aan een mast van een schip vastbinden om zo de storm beter te kunnen bestuderen. Oog in oog met de storm schiet onze verbeelding tekort om er iets van te maken en schuift ons denken een ik naar voren dat zich de moed in blaast om boven dit geweld uit te stijgen.
Het ego en de angst zijn goede vrienden. Is de egoïst gewoon bang?