Home Bang om de baas te zijn

Bang om de baas te zijn

Door Thijs Jansen op 24 april 2012

Bang om de baas te zijn
Cover van 05-2012
05-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Agenten, leraren en rechters durven geen gezag meer uit te oefenen, constateert Thijs Jansen. Terwijl we dat als burger nu juist wel van ze verwachten.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Orde is een vies woord in het onderwijs‘Op veel scholen sprake van gezagscrisis’ (februari 2011), ‘Het gezag van de rechter bladdert af’(februari). ‘Politie verkeert in gezagscrisis’(oktober). Volgens de media is het blijkbaar niet zo best gesteld met het gezag van onze professionals. Hoe kijken zij er zelf tegen aan?

Het is lastig om daar achter te komen. Het begrip gezag blijkt melaats te zijn. Ik ben de afgelopen maanden bezig geweest met het maken van het boek Gezagsdragers. Ik merkte al snel dat er in de Nederlandse praktijk een ongemakkelijk gevoel bestaat over het woord. Op een oproep aan ‘gezagsdragers’ om met mij in gesprek te gaan, kwam vrijwel geen respons. Tekenend was dat ik de Vereniging van directeuren Sociale Diensten (DIVOSA) belde om te vragen of zij iemand wisten die een artikel kon schrijven over het gezag van ‘klantmanagers’, die – zo nodig met dwang – werkloze burgers weer aan het werk moeten krijgen. De woordvoerder had grote moeite het woord gezag met het werk van de klantmanagers in verband te brengen en wist niemand die zich daar mee bezighield.’

Gezag ligt moeilijk. De filosoof en filmer Jurriën Rood stuitte ook al op dit verschijnsel toen hij ruim vier jaar onderzoek bij de politie. Er bestond nauwelijks Nederlandse literatuur over het onderwerp. Rood schreef er inmiddels een aantal – tot nu toe ten onrechte weinig bekende – publicaties over. René Kneyber – leraar aan het VMBO – kwam er achter dat er nauwelijks enige praktische literatuur bestond met aanknopingspunten over orde houden in de klas. Die heeft hij toen – mede op basis van Amerikaanse literatuur over classroommanagement – maar zelf geschreven.

Wat versta ik onder gezagsdragers? Dat zijn professionals die in het algemeen belang werken met burgers die niet vrijwillig de relatie met hen zijn aangegaan – daarbij mogen de gezagsdragers zo nodig dwangmiddelen inzetten. Voorbeelden zijn re-integratieambtenaren, reclasseringswerkers, leerplichtambtenaren, leraren (in leerplichtig onderwijs), gezinsvoogden, politieagenten, contactambtenaren bij de IND, rechters. Bij het algemeen belang gaat het vaak om wettelijk vastgelegde plichten voor burgers zoals de inburgeringsplicht, sollicitatieplicht, arbeidsplicht of leerplicht. Gezagsdragers zijn ‘plichtprofessionals’.

Agressie

Het gebrek aan herkenning van de aanduiding gezagsdrager binnen de re-integratiesector maakte mij nieuwsgierig: hoe zien deze professionals zichzelf en hoe worden ze aangeduid. Al snel werd mij duidelijk dat er vooral gedacht en gesproken wordt in termen van klanten.

In Grens aan agressie vertelt bijvoorbeeld ‘klantmanager’ Khadija Bohassani van de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam hoe zij omgaat met een ‘klant’ die zijn verplichtingen niet nakomt: ‘Ik probeer een klant altijd te zeggen waar het op staat. Om slecht nieuws draai ik nooit heen. Wanneer een klant zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, kan bijvoorbeeld de uitkering gekort worden. Ik communiceer dit soort informatie heel duidelijk. Daarbij benadruk ik dat ik wil samenwerken om hem of haar aan de slag te helpen, dat ik zeker niet “de tegenstander” ben. Zo’n duidelijke aanpak voorkomt veel agressie, daar ben ik van overtuigd.’

Het is vervreemdend dat in de context van dwang het woord klant gebruikt wordt. Je kunt je afvragen of de betekenis van het woord hier niet ver buiten zijn logische grenzen is opgerekt. Bij een klant gaat het immers normaalgesproken om degene die geheel vrij is om wel of niet een dienst voor geld aan te schaffen. Hij kan het ook niet doen of naar een ander gaan als het hem niet bevalt. In de re-integratie gaat het echter over een burger die geen dienst aanschaft, en evenmin vrij is. In andere Nederlandse plichtsectoren lijkt eenzelfde klantperspectief dominant. Denk aan de beroemde leuze van onze belastingdienst: ‘Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker’.

Het ligt voor de hand het oprukken van ‘de burger als klant’ in plichtsectoren te zien als onderdeel van de bredere beweging om de overheidsdiensten effectiever te maken door deze te modelleren naar het functioneren de marktsector. Er is echter ook een meer politiek-filosofische interpretatie mogelijk.

Sociaal contract

Het zien van de burgers als klant kan namelijk geplaatst worden in de traditie van het sociaal contract. Die gaat ervan uit dat het niet alleen ondoenlijk is, maar vooral ook niet verkieslijk is de burgers te dwingen om zich te houden aan de wetten. Burgers kunnen in een democratie in vrijheid en gelijkheid kiezen door wie ze geregeerd worden en welke wetten ze willen. Een staat waar de gehoorzaamheid van burgers gestoeld is op angst, repressie en externe prikkels is niet alleen verwerpelijk, want totalitair, maar zal ook niet functioneren. De democratie is gestoeld op het wijze inzicht dat gezocht moet worden naar zoveel mogelijk vrijwillige binding aan de rechtsstaat. De vrije wil om zich te binden aan democratisch genomen besluiten en democratisch tot stand gekomen wetten. Zoals Rousseau in het Sociaal contract schreef: ‘Aangezien geen enkel mens een natuurlijk gezag heeft over zijn gelijke en aangezien macht geen enkel recht voortbrengt, blijft dus de wederzijdse toestemming over als grondslag van ieder rechtmatig gezag onder de mensen’.

De kunst is te komen tot die binding. Daarvoor heeft Rousseau de fictie van ‘de algemene wil’ naar voren geschoven. Er staat heel wat op het spel: als er van vrijwillige binding niet of nauwelijks sprake is dan kan de staat zich ontwikkelen tot een totalitair geheel. De combinatie van de democratie en rechtsstaat betekent dus dat we een staat willen waarin de wetten op een democratische manier tot stand komen en waarin de wetten daardoor kunnen rekenen op goedkeuring, vrijwillige omarming door een grote meerderheid van de burgers. Een zo maximaal, breed mogelijk draagvlak voor de wetten, dat is de centrale ambitie van een liberale democratische rechtsstaat. Tegen deze achtergrond is het gebruik van het klantperspectief in plichtsectoren een poging te benadrukken dat de professional zoveel mogelijk streeft naar handelen met respect en ‘wederzijdse toestemming’. De klantmanager voegt niet voor niets toe: ‘Daarbij benadruk ik dat ik wil samenwerken om hem of haar aan de slag te helpen, dat ik zeker niet “de tegenstander” ben’.

Dwingen

De verhulling van de machtsdimensie in de klant-taal van de re-integratie, heeft ook zijn pendant in de traditie van het sociaal contract. Berucht is de passage uit het Sociaal Contract waar Rousseau stelt ‘dat alwie zal weigeren te gehoorzamen aan de algemene wil, er door heel het lichaam toe gedwongen zal worden. Dit betekent niets anders dan dat men hem zal dwingen vrij te zijn’. De jubelende taal van de vrijheid wordt onbekommerd gecombineerd met de zware taal van dwang en plicht. Dit is makkelijk te verklaren: de fictie van de algemene wil maskeert immers dat er onenigheid en onwil zullen blijven bestaan. Er zullen altijd burgers blijven die overgehaald of zelfs gedwongen moeten worden zich te houden aan wat de meerderheid wettelijk heeft afgesproken.

Rousseau gebruikt de term ‘algemene wil’, tegen beter weten in. De complexere werkelijkheid gaat ten onder in deze idealisering. Dit is niet zonder gevolgen gebleven. Bij de receptie van zijn werk heeft dit geleid tot totalitaire interpretaties die haaks staan op de grote nadruk op vrijheid en wederzijdse toestemming.

Ook het gebruik van ‘klant’ voor burger is tegen beter weten in. De indruk wordt gewekt dat alles gebeurt met instemming van de burger. Maar dat is uiteindelijk niet waar. Weliswaar wordt er veel gedaan om de burger mee te krijgen, maar dan wel in de richting die de professional bepaalt. En als de burger echt niet wil zal er drang en dwang gebruikt worden. Tegen beter weten in doet men echter alsof die macht niet gebruikt wordt en alsof de burger niet afhankelijk is: alsof hij een klant is.

Dat burgers afhankelijk zijn van professionals die een vals bewustzijn hebben, is niet effectief. In het perspectief van de professional is het lastig te begrijpen dat ‘klanten’ bijvoorbeeld agressief worden. Elk jaar wordt 73 procent van de klantmanagers geconfronteerd met agressie. Dat blijkt uit onderzoek van bureau IVA uit 2009. Agressie is hiermee één van de belangrijkste Arboproblemen waar sociale diensten mee worden geconfronteerd. De Divosa-Monitor van 2009 laat zien dat bij de 97 deelnemende sociale diensten in 2008 sprake is van 2.281 incidenten, waarvan ongeveer een derde bij de grote gemeenten. Het gaat vooral om verbaal geweld maar ook om bedreiging, fysiek geweld, discriminatie en (seksuele) intimidatie. 29 procent van de sociale diensten, vooral in grotere gemeenten, ervaart toename van agressie.

In hetzelfde licht kan misschien begrepen worden dat professionals uitvallen omdat ze het gewoon niet volhouden om in deze schemerzone van het klantperspectief te werken. De realiteit is immers lastig in overeenstemming te brengen met het politiek correcte bewustzijn. Misschien is dat de reden dat 50 procent van de beginnende leraren al heel snel afvalt. Er wordt namelijk in de opleidingen en op scholen onvoldoende aandacht besteed aan het houden van orde. Want orde is een vies woord in het onderwijs. Terwijl het in het belang is van alle leerlingen in een klas dat er voldoende orde en rust is om te kunnen werken.

Authentiek gezag

Het is in Nederland gebruikelijk geworden om machtsuitoefening vanuit de staat excuserend te brengen (‘leuker kunnen we het niet maken.. ‘) of heel glad en eufemistisch (‘klant’). Met die retorische trucs verdwijnen de plichten die de staat de burger heeft opgelegd echter niet. Door de machtsuitoefening te verhullen maken de bestuurders, managers, beleidsmakers het de plichtprofessionals niet makkelijk. Maar laten we wel wezen: de professionals die zich dergelijke etiketten als klantmanager laten aanleunen, hebben blijkbaar zelf ook moeite met de machtsaspecten van hun werk. Hun valse bewustzijn belooft weinig goeds voor hun eigen gezag ten aanzien van de burgers. Ze hebben daardoor een vertroebelde blik op hun ‘pedagogische’ opdracht. Die hoeft voor degene die daarmee te maken krijgt echt niet ‘leuk’ te zijn en deze hoeft evenmin verontschuldigend gebracht te worden.

Burgers verwachten van deze professionals dat zij opgewassen zijn tegen hun taken. Als zij – soms onverhoopt – zelf met de plichtprofessional te maken krijgen willen ze vooral rechtmatig en behoorlijk behandeld worden. Burgers zien graag dat professionals het publieke belang op een overtuigende en effectieve manier belichamen. Dat kan alleen als deze professionals zelf willen accepteren wie zij werkelijk zijn en waar ze voor moeten staan. Alleen dan zullen anderen dat ook accepteren.

Thijs Jansen is senior onderzoeker aan de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit Tilburg. Hij is oprichter en bestuurslid van de Stichting Beroepseer. In juni komt het door hem, René Kneyber en Gabriël van den Brink geredigeerde boek Gezagsdragers bij uitgeverij Boom uit.

Grens aan agressie.  Tips en valkuilen bij aanpak van agressie in de keten van werk & inkomen (mei 2007, CWI, UWV en Divosa, p. 48)