Home Atomen zijn ruimteschepen en de aarde is plat

Atomen zijn ruimteschepen en de aarde is plat

Door Matthijs van Boxsel op 14 november 2012

05-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Als het aan morosofen ligt, was de perpetuum mobile al lang een feit. Deze 'waanwijzen' ­verzinnen, meestal onge­hin­derd door weten­schappelijke kennis van zaken, verbazingwek­kende oplossin­gen voor prangende vraagstukken. Matthijs van Boxsel ontleedt de morosofie in het nieuw­ste deel van zijn encyclope­die van de domheid.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Morosofen dragen verbijsterende oplossingen aan voor prangen­de vraag­stukken. Is de aarde plat? Werd in het paradijs Neder­lands gesproken? Zijn atomen ruimteschepen? Valt de platte­grond van de pyramide van Cheops terug te vinden in het stra­tenplan van Den Bosch? Betreedt de wereld de Lila-fase? Is het abstracte denken begonnen toen de clitoris zich evolutio­nair van binnen naar buiten verplaatste?

De morosofen verkennen gebieden die aan de kaarten van de wetenschap ontsnappen. Hun werken gunnen ons een blik op een universum dat parallel loopt aan de officieel erkende wereld. Zij ontsluiten het gebied van de mogelijkheden waar iedere gebeurtenis wordt geregeerd door een eigen wetmatigheid. Een wereld waar alles met alles te maken heeft, en niets is wat het is.

Niet de waarheid of waarschijnlijkheid van de theorie is een criterium voor morosofie, maar de opmerkelijke vorm. Het specifieke karakter schuilt niet zozeer in de kijk op de wereld, maar in de hoogstpersoonlijke manier waarop de moroso­fen in het reine zijn gekomen met de idiotie. Hiervan uitgaan­de kunnen we in de ontwikkeling tot morosoof vijf fasen aan  wijzen.

De verbijstering

Morosofie wordt geboren uit een verbijstering over de domheid van het bestaan. De crisis volgt op het plotselinge besef dat de elementen die de wereld bijeenhouden en betekenis geven volstrekt zinledig zijn. Morosofen in spe komen tot het ont­luisterende inzicht dat de spil waar hun leven om draait, God, Keizer, Vaderland, Partij, Klasse of Zaak, een holle kunst­greep is. Het coördina­tensysteem van regels, wetten, cijfers en letters waarop zij zich oriënteren, blijkt een fictief netwerk dat over de wereld is geworpen. Achter de doelgerichte bedrijvigheid herkennen zij opeens een universum geregeerd door blinde automatismen.

Anderzijds wordt hun de idiotie geopenbaard, het bestaan in zijn monsterlijke, ongrijpbare, vergankelijke gedaante. De confrontatie met de idiotie dreigt ze tot waanzin te drijven.

Meestal gaat de verbijstering vooraf aan een raadselachtige gebeurtenis. De wereld verliest haar vertrouwde trekken, met een duizeling als gevolg. De morosofen plaatsen vraagtekens bij zaken waar iedereen stilzwijgend aan voorbijgaat. Welke legitimatie heeft de wet? Wat is een tafel? Wie ben ik? Waarom is er iets en niet veeleer niets? Gaandeweg verliezen de morosofen hun greep op de omgeving en zichzelf. Ze luisteren naar anderen zonder een touw aan hun betoog te kunnen vastkno­pen. Ze praten in gemeenplaatsen, wat des te pijnlijker is omdat ze zichzelf horen ratelen. Hun lichaam lijkt te functio­neren als een spreekbuis van de taal, alsof een innerlijk mechaniek automatisch in antwoorden voor­ziet. De morosofen spelen een rol zonder er nog in te geloven. Zij lezen de krant, gaan naar hun werk, doen aan seks, reizen naar hun vakantiebestemming, maar zijn er met hun hoofd niet bij. Voor de spiegel gezeten twijfelen ze aan hun identiteit. Wie zijn mijn echte ouders? Ben ik een koningskind?

Hun ideeën gaan met de morosofen op de loop. Ze horen stemmen. Een zeurende Jordanees, een verwijfde acteur, een lallende dronkelap begeleiden op de achtergrond hun gedachten. De morosofen denken hardop na, maar raken al snel de draad kwijt. Herhaaldelijk onderbreken ze hun betoog, onmachtig de ver­schijnselen betekenis te geven of hun ervaring te communice­ren. Ieder woord zegt te veel of te weinig. De morosofen verliezen de controle over hun lichaam, kramen onzin uit of nemen hun toevlucht tot gescheld en gevloek. Dit gaat gepaard met hevige angsten. Typisch voor de morosoof is de overtuiging in het middel­punt van ieders belangstelling te staan om rede­nen die hem ontgaan. Hij voelt zich de paria van het univer­sum, de ene druppel die niet vervloeit in de oceaan. Dan weer meent hij een sleutelrol te spelen in een vooralsnog onbekende ontwikke­ling die de hele mensheid aangaat. Omdat ze niet toereikend kunnen reageren, worden ze overmand door schuld- en schaamte­gevoelens.

Losgeslagen uit hun context komen de zaken in een geheimzin­nig licht te staan. De domheid wordt ontketend. De meest banale voorwerpen gaan opeens zwanger van een mysterieuze lading. Ieder gebaar, iedere kreet, iedere snipper papier bevat een dreigende boodschap. Een vuilniszak is een provoca­tie, de natuur een persoonlijke belediging. De letters in de krant vormen onduidelijke rebussen.

Het raadsel

Pas als de verbijstering een duidelijke vraag vindt, kunnen ze beginnen aan het uitwerken van een antwoord. De morosofen interesseren zich bij voorkeur voor grote en onop­losbare problemen die de wetenschap in verlegenheid brengen: waar komen wij vandaan, wat is de zin van ons bestaan, waar­heen leidt de weg die wij moeten gaan? Zijnskwesties doen het goed in liedjes, religie en metafysica, maar kunnen niet empirisch benaderd worden. Ook populair zijn vragen naar het ontstaan van het universum, de oorsprong van de taal en de bronnen van de beschaving. Vaak betreft de obsessie klassieke dilemma's als het perpetuum mobile of de kwadratuur van de cirkel. Anderen ondernemen een speurtocht naar het Archime­disch punt van waaruit de wereld valt te verplaatsen. Nu de eigen identi­teit op het spel staat, is er ook grote belang­stelling voor de genealogie. (In deze categorie zijn veel Friezen en Vlamingen vertegenwoordigd.)

Morosofen worden aangetrokken door het mysterieuze; ze opere­ren bij voorkeur op terreinen waar gegevens schaars zijn en hun verbeelding vrij spel heeft. Ze willen zaken ordenen die zich juist kenmerken door hun onherleidbaarheid. Favoriet zijn de vraagstukken die het falen van de rede aan het licht bren­gen. Overal waar de logos het laat afweten grijpt de mythos in. Iedere wetenschap kent een hoekje waar morosofen opduiken. In de taalkunde is vooral de etymologie geliefd, in de litera­tuurwetenschap Homerus en Shakespeare, in de geschie­dweten­schap de kringlooptheorieën, in de biologie de generatio spontanea en evolutieleer, de medische wetenschap kent zijn kwakzalvers, de theologie numerologen, psychologie kent zijn parapsychologie, en zelfs de Hermetische Bibliotheek heeft een aparte afdeling die misprijzend ‘esoterie’ wordt genoemd.

De speurtocht

Frenetiek gaan de morosofen op zoek naar een oplossing van het vraagstuk, zonder die te vinden. Het obstakel is niet zozeer een schaarste aan gegevens, maar veeleer een overvloed. In principe kan ieder object de sleutel tot het wereldraadsel bevatten. Hun werkkamer vult zich met bewijsmateriaal: papie­ren, stenen, landkaarten, stapels boeken. Ze vallen ten prooi aan een taxonomisch delirium: alles moet worden benoemd en geordend in een systeem. Gegevens worden verzameld, lijsten aangelegd, bakken met fiches gevuld.

Morosofen zijn amateurs in tweeërlei opzicht: ze zijn dol op hun onderwerp, terwijl zij op dit gebied geen enkele voor­opleiding hebben genoten. Bij de uitwerking van hun vondsten negeren ze de taal, methode en systematiek van de traditie. De morosofen willen zelf ervaren waarom iets niet kan, ze nemen het nooit aan op gezag van een ander. Het traditionele verzet tegen de traditie is een bron van inspiratie. Met voorbijgaan aan de geschiedenis van een probleemstelling, beginnen zij op het nulpunt. De morosoof is de Eeuwige Adam.
Alsof er geen grenzen zijn getrokken, wagen ze zich op ieder kennisgebied: sterrenkunde, archeologie, psychologie, wiskun­de, fysica enzovoort. Hun belangstelling is encyclope­disch. Onverschillig voor de waarschijnlijkheid, empirische gegevens en logische argumentatie ontwikkelen ze wilde inter­pretaties die elkaar verrijken en tegenspreken. Vooral de wiskunde, oermodel van redelijk denken, is basis voor mystieke specula­ties.

Na een eerste euforie maken de intellectuele inspanningen de mislukking steeds tastbaarder. Omdat ze het gevoel krijgen dat hun ideeën van elastiek zijn, zoeken ze houvast in princi­pes. Het woordenboek of heilige teksten worden opeens de ultieme richtlijn. Ze klampen zich vast aan geleerden van naam. Ein­stein, Planck, Bohr, Lorentz, maar ook charlatans als Teilhard de Chardin worden als profeten geëerd. Bij parafilo­sofen is vooral Hegel populair. Rond iedere geleerde klitten honderden dilettanten die zijn stellingen aanvullen of weer­leggen.
Om een eind te maken aan de ontregelende speurtochten naar de oorsprong zoeken de morosofen tenslotte een denkbeeldig funda­ment. In een poging zichzelf te herscheppen veranderen ze radicaal van opvattingen, kiezen een pseudoniem, en kennen zich een fictief verleden toe. (Veel morosofen dragen een zegelring). Zo ontsnappen ze aan de als beklemmend ervaren omgeving, en worden ze de organisator van hun eigen leven.
Uit panische angst voor de waanzin zoeken de moro­sofen houvast in ficties om weer greep te krijgen op zichzelf en de wereld. De ware morosoof  weet zich met het bestaan te verzoenen dankzij een fantasme waarin hij de idiotie weet te beteugelen.

De vondst

Eindelijk zijn de morosofen in staat exact te formule­ren wat het onderwerp is van hun speurtocht. Uit het niets ontwikkelen ze een alomvattende theorie met een uitgangspunt dat verfris­send simpel en absurd is. Soms is er sprake van een openba­ring, een plotseling irrationeel inzicht dat alles in een groot verband toont. Daarmee gepaard gaat de overtuiging uitverkoren te zijn. De morosofen storten zich met alle ener­gie op het uitwerken van hun intuïtie. Zij offeren hun geld en familieleven aan hun obsessie. Iedere steen, heuvel of groef in het landschap getuigt van de unieke oplossing van het mysterie. Via een symbolische gedachtengang wordt alles op het systeem betrokken zodat dit steeds esoterischer wordt. Alles heeft met alles te maken, en niets is wat het is, zie­daar de twee basisprincipes van de morosofie.

Hun theorie past op alle vraagstukken. Ze hebben niet alleen op eigen houtje een oplossing gevonden voor een groot wiskun­dig probleem (dat niet zelden al opgelost is), maar tegelijk ook een antizwaartekrachtveld geconstrueerd, de mysteries van de Grote Pyramide achterhaald, hun adellijke herkomst bewezen enzovoort. Door oude wijsheid te koppelen aan moderne inzich­ten ontwikkelen ze een fantasiewetenschap waarin het onmoge­lijke mogelijk wordt: ze berekenen de omtrek van de Hel, bewijzen het ongrijpbare, verzoenen astrologie met arche­olo­gie, en cybernetica met telepathie. Hun antwoorden zijn altijd raadselachtiger dan de vragen.

De bevindingen worden niet aan de realiteit getoetst; centraal staat de innerlijke samenhang van de theorie. Als hun gedach­tegang zich uitkristalliseert, verwijdert hij zich gaandeweg van de dagelijkse realiteit. De `zichtbare wereld' heet een bedrieglijk geheel van verschijnselen waarachter een `eigenlijke wereld' verborgen ligt, een statische, eeuwige wereld waarin geen tegenstellingen bestaan. Verschillen be­staan alleen in schijn. Omdat de zintuigen ons begoochelen, houden de morosofen hun eigen constructies voor de ware werke­lijkheid. Als de wereld niet past in hun theorie, dan is dit jammer voor de wereld. De wereld wordt verbannen naar een appendix, als een bijkomstigheid van het systeem.

Vervolgens maken ze een onderscheid tussen mensen die oog hebben voor de `ware wereld' en de ketters of onwetenden die moeten worden bekeerd of ingewijd in de juiste leer. De totale visie leidt tot profetisme. Ze verkondigen een harde boodschap aan een verdoolde mensheid. Maar door zich af te zetten tegen de maatschappij die zij willen redden, maken ze zichzelf onmogelijk. Hun missionaire gedrevenheid leidt tot een bele­rende toon die des te tragischer is als ze thuis zitten te mokken, moederziel alleen in hun totalitaire systeem. Als het de morosoof lukt aanhangers te krijgen, dan is er binnen de kortste keren sprake van een schisma. In de grond van de zaak wil ieder zijn gelijk voor zichzelf bewaren.

De verzoening

In het laatste stadium verzoenen de morosofen zich met de plaaggeesten die ze zelf in het leven hebben geroepen. Ze hebben niet langer het idee achtervolgd te worden. Sterker nog: ze identificeren zich met de stemmen die ze menen te horen. Ze worden de advocaat van hun delirium, en zijn bereid als martelaren te sterven voor hun dagdroom. Zodra de moroso­fen de spreekbuis worden van hogere machten, neigen de geesten er steeds meer toe te zwijgen.

Het gevoel te delen in een kosmische waarheid voedt de megalo­manie. Ze zien zichzelf als ingewijden in het goddelijk myste­rie, en geloven dat de redding van de kosmos op hun schouders rust. Ze zijn de uitzondering die de regel in stand houdt. Zo weten ze hun identiteit te funderen.
 
Tenslotte nemen zij niet eens meer de moeite hun beweringen te beargumenteren, en volstaan ze ermee te getui­gen. In het debat zijn ze niet te verslaan, omdat ze niet reageren op tegenwer­pingen, maar iedere kans aangrijpen hun ideeën te verkondigen. Soms hebben ze zelfs een lijst bij zich met antwoorden op de honderd meest gestelde vragen.

Uiteindelijk houden ze de eer aan zichzelf. Via hun fantasme geven de morosofen zich vrijelijk over aan hun gekte. Ze zijn onkwetsbaar en ongenaakbaar. Hun rijk is niet van deze wereld. Maar de identificatie met de hoofdpersoon van hun waanbeeld verhindert ze niet ook elders te zijn. Zij weten de realiteit te verzoenen met het nieuwe universum dat ze hebben geconstru­eerd. En daarmee belanden wij bij het belangrijkste kenmerk van de morosofie. De morosoof weet een normaal bestaan te rijmen met een onvoorwaardelijke toewijding aan een absurde theorie. Het leven in twee werelden, elk met een eigen denk­systeem, vormt de originaliteit van de morosofen. Met opmerke­lijk gemak schakelen ze tussen de magische en de dagelijkse wereld.

In hun officiële bestaan getuigen ze zelden van hun heimelijke overtuiging, maar buiten hun werk om doen zij soms lyrisch verslag van hun opmerkelijke ervaringen. Anderen hullen zich in een waardig stilzwijgen. Vanuit de hoogte lachen ze iro­nisch om hun medemens. Sommigen nemen in hun vrije tijd zelfs de fysionomie van God de vader aan. Met witte baard, gehuld in lange gewaden lopen ze plechtig gebarend door hun verduisterde woning, omringd door schema's, officieel briefpapier, vlaggen en andere liturgische voorwerpen die getuigen van hun toewij­ding aan de Idee. Anderen pakken de zaken speelser aan. Klaas Dijkstra staat in zijn `home' in de duinen met een glas sherry in de ene hand en een aanwijsstokje in de andere, terwijl hij enkele dames aan de hand van een zelf gekleid schaalmodel van de platte aarde zijn theorieën ontvouwt. Ingenieur Kuperus voert zijn toehoorders door zijn filosofie met behulp van Dany's, denkgedaanten die hij ver­schuift in een voor dit doel gebouwde toren van perspex. Iman Wilkens heeft rond zijn fantasme niet alleen een encyclope­disch kennissysteem gebouwd, ook zijn leven draait om de fictie. Hij is van Parijs naar Zeeland verhuisd en vaart met zijn zeilboot door de decors van de Ilias en de Odyssee.
 
Morosofen in de ware zin des woords weten wijsheid en domheid te verzoenen. Hun intelligentie en hun idiotie vinden een modus vivendi. Met behulp van denkbeeldige steun oriënteren ze zich binnen een verder routineus bestaan. Morosofen leven niet in een droomwereld, maar lijden een normaal leven bij de gratie van een fantasme waarin de idiotie is bezworen. Wat velen gewend zijn te zien als een ziekteverschijnsel is in feite een succesvol genezingsproces, een ingewikkelde verdedi­ging tegen de domheid.
Morosofen zijn gezond van geest, buiten hun obsessies, die ze op schrift uitleven. Pas wanneer hun woorden overgaan in daden overschrijden de morosofen een fatale grens. Cornelis Verhoeven: “De waanzin heeft niets met het denken te maken, maar alles met het doen.”