Home Arthurs Apocalyps

Arthurs Apocalyps

Door Marco Kamphuis op 17 januari 2006

01-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

'Gedachten ontsporen. Er ontstaat een ziekte van het denken. “Radicalisering” noemt men dat tegenwoordig.' Martijn Meijer schreef een roman over christelijk fundamentalisme.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Je wordt consument of terrorist. Dat is de keuze van deze tijd.’ Deze woorden legt Martijn Meijer (1974) zijn personage Arthur in de mond. De roman Arthurs Apocalyps handelt over twee jeugdvrienden: Onno sluit zich in Amerika aan bij een christelijke sekte en beraamt een bomaanslag op het zakelijk hart van Denver; Arthur reist hem achterna om hem van de ondergang te redden.

De consumptiemaatschappij omarmen of vernietigen – filosoof en journalist Meijer heeft het contrast in zijn debuutroman zwaar aangezet. ‘Ik wilde de tegenstelling schetsen die lijkt te domineren in deze tijd. Er is natuurlijk wel een alternatief. Je kunt je uitwendig conformeren en inwendig je eigen gedachten en voorkeuren cultiveren. Mijn hoofdpersonen, die de tegengestelde standpunten van radicale opstand en hartstochtelijk conformisme innemen, zijn in zekere zin dus karikaturen, maar het leek me interessanter om niet al te genuanceerd te zijn. Het is verhelderend om personages te schetsen die een extreme positie innemen.’ Dat was ook de reden voor Meijer de biografie te schrijven van Richard Klinkhamer, de schrijver die zijn vrouw vermoordde en in de tuin begroef – ‘een extreme figuur met een extreem levensverhaal.’
 
Wat Meijer vooral interesseert, is de vraag hoe geweld zich ontwikkelt. ‘Hoe kom je van een theoretische positie tot een gewelddaad? Niet iedereen die onvrede met de maatschappij voelt, heeft de behoefte de boel op te blazen. Gedachten ontsporen. Er ontstaat een ziekte van het denken. “Radicalisering”, noemt men dat tegenwoordig.’

Arthurs Apocalyps laat zien hoe een in welstand opgegroeid, hoog opgeleid individu zich tot terrorist ontwikkelt. Onno is een gefrustreerde jongeman die de westerse samenleving als leeg en verstoken van moraal ervaart. De ontmoeting met een charismatische figuur brengt hem ertoe diens ideaal over te nemen. Er ontstaat een hechte band met gelijkdenkenden, hij verdiept zich in spirituele lectuur en is korte tijd later dermate geradicaliseerd, dat hij tot geweld in staat is – hoewel Meijer, als gewiekst auteur, aan het slot van de roman twijfel zaait over de vraag of Onno werkelijk tot het uiterste wil gaan. Niettemin is het doorlopen traject duidelijk. Denkt Meijer dat dit traject algemeen is voor westerse terroristen, zij het christelijk of islamitisch?
‘Mijn boek gaat over christelijk fundamentalisme, over een apocalyptische sekte, zoals die er in Amerika eind jaren negentig waren, maar ik denk dat alle fundamentalisten op elkaar lijken. Ze willen in wezen ook hetzelfde: de bestaande wereld omverwerpen om een nieuw begin te maken. Of je nu een islamitische staat wilt stichten of het koninkrijk der hemelen op aarde wilt vestigen, dat is van hetzelfde laken een pak. Het gaat eigenlijk niet om een totale vernietiging, maar om een totale zuivering. De schapen moeten van de bokken gescheiden worden, zoals in de bijbel staat.’

Zelfhaat
De leegte die Onno in de vrije samenleving ervaart, kent een pendant in zijn innerlijke leegte, die hij door zijn gulzig eten en drinken niet weet te vullen. Die innerlijke leegte is het gevolg van zelfhaat, die weer is ontstaan uit haat jegens zijn vader. Door zo’n gefrustreerde terrorist te scheppen, brengt Meijer het politieke nadrukkelijk terug tot het persoonlijke.

‘Alle grote ideeën in het boek worden uiteindelijk gereduceerd tot een persoonlijk verhaal. Ik wil niet beweren dat alle wijsheid is terug te voeren op de spijsvertering, zoals Epicurus heeft gezegd. Er zijn wel degelijk verhalen die groter zijn dan de mensen die ze bedenken. Toch ben ik niet erg gecharmeerd van wereldomvattende theorieën. Arthur concludeert dan ook dat iedereen maar zijn eigen tuintje moet wieden, en vooral niet moet proberen anderen te verlossen, te bekeren of te overtuigen van een onaantastbare waarheid.’

Kritiek op de samenleving is slechts een legitimatie voor geweld, en niet de diepere oorzaak ervan. Terroristen zullen heus wel oprecht geloven in hun ideeën, zegt Meijer, maar daarachter zit meestal een persoonlijk motief.

‘Aan de andere kant, misschien hebben wij een blinde vlek. Omdat wij niets meer voelen voor ideologieën, kunnen we ons niet voorstellen dat terroristen louter uit bevlogenheid handelen, en daarom schuiven we het op frustratie of geestesziekte. Ik wil niet helemaal uitsluiten dat terroristen pure idealisten zijn.’ Even later besluit hij: ‘Niettemin, met idealen alleen kom je er niet. Zonder rancune en frustratie bereik je niets in de wereld. Dat zijn geweldige drijfveren – ook positieve drijfveren trouwens. Het hele oeuvre van W.F.Hermans is op basis van rancune tot stand gekomen.’

Arthurs Apocalyps verbindt terrorisme nadrukkelijk met macht en seksualiteit. ‘Een terroristische daad is een daad van macht én machteloosheid. En een zelfmoordaanslag is de ultieme zelfovergave en zelfverheffing tegelijk. Het is bijna een soort masturbatie, zo’n zelfmoordaanslag! Je slaat de hand aan jezelf, bereikt een hoogtepunt en verdwijnt in het niets. Ja, het is een beetje ranzig wat ik nu vertel, maar ik sta in een traditie: dankzij Sade en Bataille weten we dat er een relatie tussen geweld en seksualiteit bestaat. Er is het verhaal van een anarchistische terrorist in de negentiende eeuw die een orgasme kreeg op het moment dat zijn bom afging – ja, hij kon het navertellen, die anarchisten waren slimme jongens: een bom planten en dan wegwezen.’

Arthurs Apocalyps, door Martijn Meijer, uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2005, 216 blz., € 14,95