Home Ann Meskens over Jacques Tati

Ann Meskens over Jacques Tati

Door Marco Kamphuis op 03 oktober 2005

08-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

'Als je Monsieur Hulot door die films ziet struinen, dan bezit hij iets wat je als kijker ook zou willen bezitten, en dat is soevereiniteit.' Ann Meskens over haar liefde voor Jacques Tati.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Een artikeltje in een obscuur filmtijdschriftje’ moest het worden, maar het groeide uit tot biografie, filosofieboek en autobiografie tegelijk. De Vlaamse filosofe Ann Meskens schreef Tati, over leven en werk van de cineast, en over haar eigen ‘dwaze voorliefde voor enkele oude films van een buitenissige dode Fransman’.

Jacques Tati (1907-1982) is vooral bekend door de films Jour de Fête, Les Vacances de M. Hulot, Mon Oncle en PlayTime. Hij schreef en regisseerde deze films niet alleen, maar speelde ook de hoofdrol – in de eerste film als de postbode François en vanaf de tweede film in de gedaante van de lange, onhandige Monsieur Hulot met zijn pijp en slappe hoedje. Alleen al aan dit personage zijn vele commentaren gewijd. Is hij eenzaam en ongelukkig? Is hij dom? Je zou hem integendeel ook als filosoof kunnen zien, zegt Ann Meskens: ‘Als je Monsieur Hulot door die films ziet struinen, dan bezit hij iets wat je als kijker ook zou willen bezitten, en dat is – in één woord – soevereiniteit. Hij is onafhankelijk van anderen. Hij bezit een soort eenzaamheid, maar het is een benijdenswaardige eenzaamheid. Het was een belangrijk streven van de Griekse en Romeinse filosofen om afstand tot anderen te bewaren en onverstoorbaar jezelf te zijn. Ik vergelijk hem vooral met Diogenes, de zonderling die in een ton geleefd zou hebben. In de klassieke school hielden filosofen een betoog én gaven het goede voorbeeld door hun manier van leven. De cynicus Diogenes beperkte het betoog echter tot een minimum: zijn leven wás zijn betoog. Zo is er bij Monsieur Hulot geen sprake van filosofische interesse of zelfs maar kritische zelfreflectie – maar hij bezit wel degelijk een opmerkelijke manier van zijn. Hij is zichzelf.’

Pingpongballetje
De films van Tati kennen vrijwel geen plot, er komt weinig dialoog in voor en de personages tonen weinig emotie. Tati richtte zich sterk op de humoristische mogelijkheden van voorwerpen. Hij gaf een stem aan de dingen. Letterlijk: geluiden zoals het openzwaaien van een deur of het getik van een pingpongballetje worden versterkt weergegeven, wat een vervreemdend effect heeft. Volgens Meskens heeft de wereld in Tati’s films haar tover hervonden en zijn de dingen bezield: een fiets of een auto gaat er op eigen kracht vandoor. ‘We splitsen de wereld op in mensen, dieren, planten en dingen. De mens staat voor ons centraal, de dingen verwaarlozen we. Tati heft deze hiërarchie op, hij laat zien dat we deel uitmaken van dezelfde wereld. Zo bereikt hij een verzoening tussen de categorieën.’

Een verzoening? Zijn films tonen immers een opstand der dingen?
Meskens: ‘In zijn eerste films is dat slechts een burleske opstand: een postbode fietst bijvoorbeeld door het dorp en raakt in gevecht met een tuinslang. Het zijn onschuldige, vriendelijke dingen die niet doen wat hun gebruiker wil dat ze doen: een vouwstoel, een tennisracket, een strandbal. In de latere films is het anders, dan zijn het elektrische apparaten die de mens dwarszitten. PlayTime speelt zich af in een hypermoderne stad met kaarsrechte straten en een kille architectuur. Het is een met lawaaierige, nutteloze techniek volgepropte wereld waarin de mens vervreemd is van zichzelf, zijn medemens en de natuur. De klassieke interpretatie van deze film is dat de mens het van de techniek verloren heeft. Ik denk daar echter anders over. Volgens mij wilde Tati de angst van het publiek voor de moderne wereld verminderen, hij wilde laten zien dat je ook in de mechanische wereld kunt lachen, dat je zelfs met de dingen waar een snoer aan zit een persoonlijke verhouding kunt hebben, die steun, plezier en troost geeft.’

Onder een scène in PlayTime waarin auto’s in een file over een rotonde rijden monteerde Tati het muziekje van een ouderwetse draaimolen; je kunt naar de nieuwe wereld kijken zoals je naar de oude keek, lijkt hij te willen zeggen. Die verzoening van categorieën, het opheffen van tegenstellingen – tussen mensen en dingen, vroeger en nu, maar ook tussen ik en de ander, de ernst en de lach – is voor een filosoof interessant. Meskens: ‘Het gaat gepaard met lenigheid, vrijheid van geest, het maakt dat je niet aan één waarheid blijft hangen.’
De kritiek dat Tati ouderwets en melancholisch zou zijn, verwerpt Meskens dan ook. ‘Sinds de industrialisering aan het eind van de negentiende eeuw is er angst voor de kilte van de grootstad. Maar er zijn ook altijd kunstenaars geweest die lieten zien dat het moderne leven niet van schoonheid, toeval en vrijheid verstoken is. Kunstenaars als Baudelaire, en later de surrealisten en dadaïsten, hadden de neiging banale dingen poëtischer te maken en technische dingen menselijker. In die traditie hoort Tati thuis, met dien verstande dat hij nadrukkelijk geen intellectueel was.’

Meskens heeft Tati’s films keer op keer minutieus bekeken, ze heeft ze geanalyseerd en geprobeerd hun magie te verklaren. Is door al die rationalisering haar passie enigszins bekoeld?

‘Hoe meer je je erin verdiept, hoe mooier de films. De vijftigste keer zie je toch weer nieuwe dingen. De intelligentie en schoonheid van die films… Nu bewonder ik Tati pas goed! Het is dus veel erger geworden.’

Tati, door Ann Meskens, uitg. Lemniscaat, Rotterdam 2005, 120 blz., € 12,50