Home Angst voor Dolly

Angst voor Dolly

Door Griet Vandermassen op 22 november 2012

09-2001 Filosofie magazine Lees het magazine
Momenteel telt onze aardbol al zo’n achtenveertig miljoen menselijke klonen: eeneiige tweelingen. Genetisch identiek, vormen zij de levende weerlegging van de meeste klassieke argumenten tegen klonering. De auteurs van Copyright. Een bio-ethisch essay ontzenuwen met gedegen informatie nog meer bio-ethische drogredenen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Serene beschouwingen over het kloneren van mensen waren lange tijd ver te zoeken, maar sinds kort kunnen we ze gelukkig dicht bij huis vinden. In het heldere Copyright. Een bio-ethisch essay banen moraalwetenschapper Katrien Devolder en filosoof Johan Braeckman zich een weg door het labyrint van de moderne biotechnologie. De genuanceerdheid, diepgang en ruime opzet van dit boek maken het, samen met de hoge toegankelijkheid ervan, tot verplichte lectuur voor wie zich op een goed geïnformeerde manier een mening wil vormen over kloneren en andere bio-ethische vraagstukken.

Te veel opinies zijn doorgaans gebaseerd op een gebrek aan kennis. Om ethisch verantwoord om te gaan met de nieuwe biotechnologische mogelijkheden moeten we echter weten wat hun inhoud, hun voordelen en risico's zijn. De auteurs zetten die met betrekking tot het kloneren van personen zorgvuldig uiteen, wat ervoor zorgt dat ze de extremen van de technofilie en de technofobie vermijden. Devolder en Braeckman willen de lezer er niet van overtuigen dat hun standpunt het ware is, maar brengen informatie en argumenten aan.
Hun ethische uitgangspunt daarbij is niet dat van de traditionele ethiek met haar algemene principes als ‘gij zult niet doden’.  De principe-ethiek schiet als richtinggevende norm tekort in verschillende biotechnologische debatten, menen ze – denk maar aan experimenten op embryo’s.

Daarentegen verdedigen zij een utilitaristisch denkkader: handelingen die het leed van mensen (onvruchtbaarheid, bijvoorbeeld) verminderen en het geluk en welzijn bevorderen, zijn volgens hen eerder goed te keuren dan handelingen die dat niet of in mindere mate doen. Uiteindelijk moet iedereen voor zichzelf uitmaken in hoeverre dat voor hem of haar opgaat.

Die nuchtere, niet-betuttelende houding kenmerkt de toon en argumentatie van Copyright.
De auteurs leveren een heleboel objectieve achtergrondinformatie, waardoor de lezer de discussie over kloneren beter kan evalueren. Zo is een kloon in de natuur niets bijzonders, maar gewoon een organisme dat ontstond door aseksuele voortplanting. Onze lichaamscellen, bacteriën en tal van planten en dieren sturen een nieuwe generatie altijd op die manier de wereld in. Ook biotechnologie is al eeuwenoud. Landbouw en veeteelt, als de poging om planten en dieren te verbeteren voor onze eigen doeleinden, zijn er vormen van. In die zin snijdt de bewering dat kloneren en genetische manipulatie onnatuurlijk zijn, weinig hout. Wij gaan voortdurend in tegen de natuurlijke gang van zaken, door bijvoorbeeld een kwaadaardige tumor weg te snijden of een brand te blussen. Zonder dat vermogen hadden we geen menselijk bestaan kunnen opbouwen. Volgens Devolder en Braeckman behoort het juist tot de menselijke waardigheid om op basis van rationeel denken een weloverwogen keuze van waarden en normen, beslissingen te kunnen nemen. Dat blijkt vooral in die gevallen, waarin we de negatieve gevolgen van de natuurlijke gang van zaken proberen te verminderen.



Dat betekent voor de auteurs vanzelfsprekend niet dat al het ingrijpen goed te keuren valt. Soms bestaat het risico dat het wegnemen van huidig leed later nog groter leed zal veroorzaken. Met de biotechnologie kunnen we organismen kweken die de honger in de wereld verhelpen, maar die op termijn misschien een ecologische catastrofe teweegbrengen. Wat het kloneren van mensen betreft zien ze echter geen doorslaggevende bezwaren, wanneer de techniek veilig genoeg is. Vrijwel alle traditionele tegenwerpingen berusten volgens hen op een gebrek aan informatie. Momenteel telt onze aardbol al zo'n achtenveertig miljoen menselijke klonen: eeneiige tweelingen. Genetisch identiek, vormen zij de levende weerlegging van de meeste klassieke argumenten tegen klonering. Ondanks hun vaak opvallende overeenkomsten in bijvoorbeeld het karakter, worstelen zij niet met identiteitsproblemen en beschikken wel degelijk over een unieke persoonlijkheid. Genen determineren ons immers niet, ze opereren in wisselwerking met hun omgeving.

Ernstiger nemen de auteurs de tegenwerping dat een jongere kloon die zijn genetische ouder kent, weet welke erfelijke ziekten hem wachten. Maar aangezien men bij de meeste ziekten aan preventie kan doen en bovendien nieuwe reproductiewijzen ervoor zorgen dat men zware erfelijke aandoeningen kan elimineren, kan ook die tegenwerping niet doorslaggevend zijn.

Devolder en Braeckman belichten nog andere medische, technische en cultuurhistorische aspecten van deze lastige problematiek: het ontstaan van Dolly, eugenetica, de veelal negatieve voorstelling van klonering in sciencefiction, de angst voor tweelingen in sommige culturen, het probleem van de patentering, de romantische revolte tegen de wetenschap, de huidige voortplantingstechnieken, designerbaby’ s. Pasklare antwoorden op de nieuwe bio-ethische vraagstukken bestaan niet, maar dit boek brengt ons alvast een eind op weg.
 
Copyright. Een bio-ethisch essay, door Katrien Devolder en Johan Braeckman, uitg. Universitaire Pers Leuven, 2001, 207 blz., bef. 650 / f 32,50