Home Anarcho-kapitalisme in Irak

Anarcho-kapitalisme in Irak

Door Patrick van IJzendoorn op 13 maart 2013

10-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Irak moet een democratie worden, maar volgens politiek denker Benjamin Barber wordt er opzettelijk een anarchie gecreëerd waar (ex)-zakenlieden als vice-president Dick Cheney van profiteren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De mooiste cartoon tijdens de meest recente Golfoorlog kwam van Kamagurka. Twee Irakezen lopen in de woestijn en zien Amerikaanse bommenwerpers naderen. ‘Daar is de democratie’, zegt de één tegen de ander. Nu, een half jaar na deze schoktherapie zijn de bommenwerpers verdwenen, net als Saddam Hoessein, maar de democratie is nog niet gearriveerd en het is nog maar de vraag wie er eerder naar de stembus kan: het Iraakse volk of het Amerikaanse. Terwijl de laatste resten dictatoriaal Irak met vallen en opstaan worden opgeruimd, verschijnen er in het Westen boeken over de oorlog en over staatsvorming in een historisch rampgebied als Irak. De Amerikaanse politicoloog en voormalig Clinton-adviseur Benjamin Barber stelt dat de strategie van de preventieve oorlog niet voor democratie, maar wereldwijd voor nog meer angst zorgt. Zijn Canadese vakgenoot Michael Ignatieff is minder pessimistisch en beweert dat het leggen van een bommentapijt soms noodzakelijk is om orde te scheppen. De conservatieve Engelse filosoof Roger Scruton laat de oorlog de oorlog en pleit heel onmodieus voor versteviging van onze eigen natiestaten.Tijdens een verkiezingsdebat met Al Gore liet George W. Bush, wiens paspoort tot dan toe ongebruikt was gebleven (als hij er al één had), zich ontvallen dat de oppermachtige Verenigde Staten weliswaar kracht moeten uitstralen, maar bovenal nederig dienen te zijn teneinde respect te verwerven. Na de aanslagen van 11 september 2001 was er weinig meer over van dit voornemen. De wereld moest veiliger worden en alleen de Verenigde Staten konden dit voor elkaar krijgen. Een gewapend idealisme deed zijn intrede in de Amerikaanse buitenlandse politiek. Eerst schieten, dan denken, werd niet alleen het motto op het slagveld, maar ook in het Witte Huis. In Het rijk van de angst memoreert Barber dat de karaktertrekken van Bush (ongedurig, niet nieuwsgierig, naïef, koppig, ADHD-neigingen) gelijkenissen vertonen met zijn buitenlandse beleid. Het persoonlijke was politiek geworden en de preventieve oorlog geboren, een oorlog waarin het wapen intelligenter bleek dan de gebruiker.

 

Barber gaat ervan uit dat Bush, de Forrest Gump van de wereldpolitiek, de wereld met de beste bedoelingen naar zijn eigen beeld wil creëren. Punt is dat het exceptionalisme, een heilig geloof dat de Verenigde Staten het voorlopige hoogtepunt van de schepping is en de American Way de beste manier van leven, niet door iedereen wordt gedeeld, zeker niet in de islamitische wereld. Een ander punt is de preventieve oorlog: die berust op het geloof dat er een universele waardetabel is waarop staat wat goed en fout is, en op een aanname van een volmaakte menselijke rationaliteit die ervoor zorgt dat afschrikking werkt. Irrationeel religieus verzet – Scruton legt een interessant verband tussen de ‘manier van sterven’ van de terrorist en Heideggers ‘dicht-bij-de-dood-zijn’ – is daar echter ongevoelig voor.Volgens Barber zet Bush met zijn goedbedoelde, maar ondertussen angst zaaiende oorlogsidealisme de klok een paar eeuwen terug, om precies te zijn naar de natuurstaat van vóór Thomas Hobbes. Robert Kagan, de Witte Huis-ideoloog van wie de theorie afkomstig is dat de lankmoedige, kantiaanse Europeanen van Venus komen en de heldhaftige hobbesianen van Mars, juicht dit toe. Ten onrechte, aldus Barber. ‘Als we Hobbes goed willen begrijpen, moeten we erkennen dat hoewel Kagans met sabels kletterende Amerika rechtstreeks van Mars komt, Mars juist het zwakke punt is van de natuurlijke staat. Een deel van het probleem is het vertrouwen op geweld.’ Tot overmaat van ramp, zo stelt Barber, proberen de marsmannetjes een vorm van anarchisme te introduceren in Irak. Op papier heet het dan wel democratisering, maar in de praktijk is het een vorm van anarcho-kapitalisme ten bate van (ex)-zakenlieden als vice-president Dick Cheney. In ieder geval is het geen democratisch maatwerk. Het unilateralisme van Bush is, zo beweert Barber, privatisering, toegepast op mondiale aangelegenheden. Als alternatief komt Barber, werkzaam voor het Democracy Colloborative, met het idee van een ‘preventieve democratie’ en een verklaring van wederzijdse afhankelijkheid. Onafhankelijkheid mag macho klinken, maar het leidt nergens toe. Hij ziet een grote rol weggelegd voor internationale, humanitaire organisaties die westerse waarden, en dan niet alleen de vrije markt, verspreiden.

Mohammed Atta

Voor Roger Scruton is dit een nachtmerrie-scenario. In Het Westen en de Islam stelt hij dat de uitvoer van westerse ideeën juist heeft geleid tot een vernietiging van moslimgebruiken en levensstijlen. Deze zijn vervangen door een ‘valse en vernederende economie van consumptie, die niet door arbeid maar door olie gevoed wordt’. In de uniforme stedelijke architectuur van Le Corbusier, destijds lieveling van de Westerse intelligentsia, zijn volgens hem extremisten grootgebracht, zoals vliegtuigkaper Mohammed Atta, een architect met een nostalgische liefde voor de oude, Syrische stad Aleppo.Kernwoorden in Scrutons boek zijn ‘gemeenschapszin’ en ‘loyaliteit’. Zijn verlangen gaat uit naar de tijd dat ‘Oost het Oosten was en West het Westen’. Hij pleit voor de versterking van banden tussen burgers, niet via geloof, abstracte ideeën, richtlijnen uit Brussel of de e-mail, maar door een traditioneel verbouwd stuk land waarop mensen leven die met elkaar verbonden en elkaar van dienst zijn. Liever een goede buur dan een verre vriend.

Grensgebieden

Waar Barber zijn politieke pamflet heeft geschreven in Maryland en Scruton zijn bedenkingen aangaande het multiculturele gedachtegoed in het lommerrijke Malmesbury, Gloucestershire, op papier zette, daar is Michael Ignatieff afgereisd naar, wat letterlijk heet, de grensgebieden van het Amerikaanse imperium: Kosovo, Bosnië en Afghanistan. Uit deze journalistieke essays, gebundeld onder de titel Afgedwongen vrijheid, wordt duidelijk dat hoewel de Amerikanen staatsvorming als een sluitpost op de begroting zien en de weinige dollars die beschikbaar zijn nogal eens verdwijnen in de zakken van ongeschoren krijgsheren of Westerse bureaucraten, het redelijk goed gaat in deze landen. Soms werkt de oorlog tegen het terrorisme de staatsvorming tegen, bijvoorbeeld wanneer krijgsheren die de staatsvorming saboteren om strategische redenen op hun plaats worden gehouden, maar zonder het wegbombarderen van de Taliban, had met staatsvorming in Afghanistan niet eens een aanvang kunnen worden gemaakt, zo stelt de liberale internationalist Ignatieff. Hoe staatsvorming in Irak mogelijk was geweest zonder Saddam Hoessein eerst te verdrijven, is een vraag die Barber onbeantwoord laat.

Het rijk van de angst: oorlog, terrorisme en democratie, door Benjamin Barber, uitg. Ambo, Amsterdam 2003, 256 blz., € 17,90
Het Westen en de Islam: over globalisering en terrorisme, door Roger Scruton, uitg. Houtekiet, Antwerpen 2003, 190 blz., € 16,95
Afgedwongen vrijheid, of hoe Amerika de democratie oplegt, door Michael Ignatieff, uitg. Cossee, Amsterdam 2003, 144 blz., € 14,90