‘Waarom geen cosmetische chirurgie?’ vraagt fysiotherapeut en filosoof Jenny Slatman. ‘Blijkbaar is er iets vreemds in het eigen lichaam waar sommige mensen zich niet mee kunnen verzoenen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Heb je niet het gevoel dat je je identiteit bent verloren?’ vroeg de Britse documentairemaker Louis Theroux op een goed moment aan Laura, een jonge vrouw uit Californië die net uitgebreid onder het mes was geweest bij een plastisch chirurg. In zijn documentaire Under the Knife, recentelijk ook op de Nederlandse televisie uitgezonden, onderzocht Theroux het fenomeen cosmetische chirurgie. Door confronterende vragen te stellen, maar ook door zelf liposuctie te ondergaan. Uiteindelijk moest hij de vraag die hij ook aan Laura stelde bevestigend beantwoorden. Aan het einde van de documentaire bekende hij dat hij weliswaar tevreden was met het resultaat van de behandeling, maar dat hij toch het gevoel had ‘een klein stukje van mezelf’ te zijn kwijtgeraakt. Laura, die Theroux’ vragen voornamelijk met een glazige, niet-begrijpende blik had aangehoord, antwoordde schouderophalend: ‘Ik heb juist het gevoel dat ik nu in mijn ware identiteit stap.’
Het is verleidelijk om, met Louis Theroux, sceptisch te zijn over deze stelling van Laura. Zij leek, net als alle andere kunstmatig opgelapte mensen in Under the Knife, toch vooral erg ongelukkig en onzeker. En stinkend rijk natuurlijk, zodat de onzekerheid en het ongeluk probleemloos met botox en siliconen te lijf konden worden gegaan. Maar zouden deze mensen daar nu écht gelukkiger van worden? Houden zij zichzelf niet hopeloos voor de gek? Verhullen zij met dergelijke uiterlijke ingrepen niet veeleer hun innerlijke problemen?
‘Het is heel makkelijk om meteen te roepen dat het belachelijk is,’ zegt filosoof en fysiotherapeut Jenny Slatman. ‘Maar je kunt ook denken: blijkbaar is er iets vreemds in het eigen lichaam waar die mensen zich niet mee kunnen verzoenen. Natuurlijk speelt de commercie een grote rol, en worden veel mensen onzeker gemaakt door onze beeldcultuur, met al die gefotoshopte modellen. Maar aan de andere kant: als ik een dochter zou hebben die echt doodongelukkig is met de omvang van haar borsten, weet ik ook niet wat ik zou doen. Is het dan alleen maar slecht dat zij dat wil laten veranderen? Zou ik zeggen: “Accepteer het maar dat je kleine borsten hebt”? Ik vind dat een te makkelijk antwoord.’
Wars van makkelijke antwoorden, schreef Slatman een boek om het fenomeen op een dieper filosofisch niveau te beschouwen, getiteld Vreemd lichaam. Want discussie over dit onderwerp is er genoeg – zeker na de spraakmakende documentaire Beperkt houdbaar van Sunny Bergman –, maar naar de smaak van Slatman blijft die veelal steken in eenvoudige ethische platitudes. ‘Het zakt vrij snel af naar het niveau van: wat mag wel, wat mag niet? Wanneer filosofen zich slechts daarmee bezighouden, worden zij de dominees van de moderne tijd. Natuurlijk zijn ethische vragen belangrijk. Maar als je een verschijnsel onderzoekt, is het beter om niet bij voorbaat al te roepen dat het helemaal de verkeerde kant op gaat of dat wij ons vervreemden van Gods plan. Veel van de intellectuelen die dat roepen dragen vast ook een bril. Dus dat goddelijk plan is nu eenmaal zeer gebrekkig en behoeft voortdurend aanvulling.’
‘Als je een nieuwe bril koopt, waarom dan geen nieuwe neus? Filosofisch vind ik dat van dezelfde orde. Natuurlijk, gezondheidskundig en psychologisch is het wel iets anders. Op basis daarvan moet je beoordelen of het wenselijk is of niet. Niet zomaar op basis van een sentiment van ‘‘waar gaat het naar toe met deze wereld?’’ of ‘‘we zijn van God los’’. Iedereen heeft recht op zijn religieuze overtuigingen, maar het moet geen wetenschappelijke doctrine worden. Ik ben als filosoof en onderzoeker slechts geïnteresseerd in de vraag hoe iets in elkaar zit. Als je een beter begrip krijgt van hoe iets in elkaar zit, kan dat de basis vormen van de vraag naar de wenselijkheid.’
Verkeerde neigingen
Om het denken over cosmetische chirurgie te begrijpen, schetst Slatman in Vreemd lichaam allereerst in hoofdlijnen de wijze waarop er in de westerse geschiedenis over het lichaam werd gedacht. Op de eerste plaats is er de klassieke denkwijze, die bij Plato aanving en voortduurde tot in de christelijke middeleeuwen. Slatman: ‘Bij Plato vormen lichaam en ziel nog een eenheid. Tegelijkertijd is het lichaam met al z’n verkeerde neigingen wel een last. Dus je moet je zo veel mogelijk distantiëren van je lichamelijkheid. Maar er is geen scheiding, want lichaam en geest kunnen zich pas scheiden bij de dood.’
Dat veranderde in de tijd van de Verlichting, en dan met name in het denken van René Descartes. In zijn methode van rationele twijfel vallen het lichaam en de zintuigen al snel als onbetrouwbaar door de mand. Alleen aan de geest, de rede, kan niet getwijfeld worden; vandaar zijn beroemde frase ‘Ik denk, dus ik besta’. Bij Descartes ontstaat daardoor, al vóór de dood, een tweedeling tussen lichaam en geest, waarbij de geest de enige bron van betrouwbare kennis is, en het lichaam slechts een object, een ding, een machine. ‘Descartes wordt vaak bekritiseerd, maar het feit dat het lichaam bij hem dingmatig wordt is toch wel essentieel. Dat is voor de geneeskunde zeer belangrijk geweest. In mijn boek noem ik het waar gebeurde voorbeeld van een jongetje wiens neus was afgebeten door een hond. Artsen hebben die neus uit de maag van de hond gehaald en vervolgens weer op het gezicht van het jongetje gezet. Vanuit een platoons idee van het lichaam is zo’n ingreep volstrekt ondenkbaar. In het cartesiaans denken is het vrij simpel: er is een stukje van je lichaam af, en als het lukt, dan zet je dat er weer op.’
‘In de tijd tussen Plato en Descartes had je natuurlijk ook wel een soort geneeskunde, maar daarbij werd het lichaam toch gezien als een duister iets. Het lichaam bleef in die tijd letterlijk en figuurlijk gesloten. Als je van het lichaam een ding maakt, wordt het ook inzichtelijk, ontleedbaar. Dat heb je ook nodig om zulke ingewikkelde ingrepen te doen. Wanneer je op een intensive care van een ziekenhuis rondloopt, waar apparaten staan die allerlei lichaamsfuncties kunnen overnemen, dan zie je hoezeer Descartes gelijk had met zijn machinale, dingmatige opvatting van het lichaam. Mijn schoonmoeder heeft net een bypassoperatie gehad. Dat is toch fantastisch? Anders was ze er nu niet meer geweest.’
Tegelijkertijd weet ze eveneens uit eigen ervaring dat de cartesiaanse lichaamsopvatting zo z’n beperkingen heeft. Dat je het lichaam niet louter als ding kunt opvatten, leerde Slatman in de tijd dat zij als fysiotherapeut werkte. ‘Mij lukte het nooit om bij patiënten terug te zien wat in de boekjes beschreven stond. Dat vond ik erg frustrerend. Ik had al die ziekten uit mijn hoofd geleerd, maar heb ze nooit in de praktijk gezien. Het was veel complexer allemaal.’ Onder meer die frustratie deed haar besluiten filosofie te gaan studeren. Vooral in de Franse fenomenologie, en dan met name bij Maurice Merleau-Ponty, vond zij een genuanceerdere wijze van denken over lichamelijkheid.
Slatman: ‘Het lichaam zit bij hem tussen object en subject in, tussen je materiële lichaam en je geest. Ons bestaan zélf is lichamelijk. Bij Merleau-Ponty zie je dat je je lichaam als eigen kunt ervaren. Maar die eigenheid is oprekbaar. Ik heb kleren aan en een bril op, en die horen ook bij mijn eigenheid.’ Het vreemde kan dus eigen worden, en andersom kan het eigene ook vreemd worden. In haar boek noemt Slatman het voorbeeld van je eigen speeksel. Zolang je dat in je mond hebt, is er niets vreemds aan: je slikt het zonder moeite door. Anders wordt het wanneer je in een glas spuugt en het speeksel vervolgens weer opdrinkt. Dan zul je dat als vies ervaren, terwijl er aan dat speeksel niets veranderd is. En ook wanneer wij ons lichaam, in de lijn van Descartes, als een ding gaan zien met allerlei interne processen waar we normaal gesproken geen weet van hebben, kunnen we ons lichaam als vreemd gaan ervaren.
‘In de eigenheid van ons lichaam zit altijd een bepaalde vreemdheid,’ stelt Slatman. ‘Zelfs de meest extreme aanpassingen zijn daarom niet zo vreemd, omdat wij al iets vreemds in ons hebben. Filosofisch gezien is het helemaal niet zo gek dat je een vreemde neus kunt krijgen, omdat je sec gezien je eigen neus ook al als vreemd kunt ervaren.’ Identificatie speelt zich altijd in het spanningsveld van eigenheid en vreemdheid af. Zo bezien is het helemaal niet zo gek dat Laura in de documentaire Under the Knife beweerde dat het vreemde, door een plastisch chirurg geconstrueerde lichaam haar identiteit beter benaderde dan haar eigen lichaam.
Make Me Beautiful
Wat niet zegt dat Slatman cosmetische chirurgie zonder meer goedpraat. ‘Die identificatie met je buitenkant maakt je erg zichtbaar en dus kwetsbaar. In onze hedendaagse beeldcultuur, met tv-programma’s als Extreme Makeover en Make Me Beautiful, stel je je ook wel erg bloot aan een proces van normalisering: een soort macht die op je uitgeoefend wordt, maar die je niet als negatief ervaart. Het is een macht waaraan je je wilt onderwerpen. Je wilt normaal zijn, en identificeert je daarom met mensen die je als normaal beschouwt. Dat is niet zo vreemd. We identificeren ons voortdurend met andere mensen – onze ouders, vrienden enzovoort. Waarom zou je je dan niet met fotomodellen identificeren?’
‘Maar toen ik de documentaire van Sunny Bergman zag, viel het me op dat veel van die jonge meiden zich identificeren met pornosterren. Misschien ben ik naïef, maar ik dacht: hè? Zo wil je toch niet zijn? Ja, ook mijn eerste reactie is: belachelijk! Maar ik vind het interessant om vervolgens te onderzoeken wat erachter zit. Als pornografie en de enorme beeldenvloed die daarbij hoort voor een opgroeiende generatie de norm worden, dan is het natuurlijk helemaal niet meer zo gek dat meiden die niet aan die norm voldoen hun eigen lichaam als vreemd kunnen ervaren. De oplossing hiervoor is niet om tegen deze meiden te zeggen dat het toch wel erg belachelijk is wat ze willen, maar dat er een verschuiving komt in wat men als norm ervaart. Dit laatste is overigens ook wel iets dat nu gebeurt; kijk bijvoorbeeld naar commercials van Dove. De film van Bergman vind ik in dat opzicht veel minder geslaagd, omdat die veel te eenzijdig is en cosmetische chirurgie en alles wat daarbij hoort ridiculiseert. Ik denk dat verschuivingen in normen veel succesvoller zijn als dat op subtiele wijze – soms zelfs alleen in de marge – wordt gedaan. Normen willen veranderen door middel van moralistisch gepreek werkt averechts.’
Vreemd lichaam. Over medisch ingrijpen en persoonlijke identiteit, door Jenny Slatman, uitg. Ambo, Amsterdam 2008, 230 blz., € 19,95