Home 4 vragen aan… Vonne van der Meer

4 vragen aan… Vonne van der Meer

Door Anton de Wit op 02 december 2015

4 vragen aan… Vonne van der Meer
Cover van 12-2015
12-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Moeten we ouderen de gelegenheid geven ‘eruit te stappen’ als zij hun leven voltooid vinden? Vonne van der Meer verkent die vraag in haar nieuwe roman Winter in Gloster Huis. ‘Ik ben bang dat het een oneigenlijke oplossing voor problemen als eenzaamheid en armoede wordt.’



1 Wat kan ik weten?

‘Wat mij opvalt, is dat we alle crises van het leven met groot respect behandelen. Als een puber of een man van veertig een crisis doormaakt, zeggen we: dat is goed en nuttig. Daar moet je doorheen; je komt er anders uit. Maar als het om de crises tegen het einde van het leven gaat – ziekte, eenzaamheid, aftakeling – worden we opeens ongeduldig. Die willen we niet, die moeten we vóór zijn.

In discussies over levensbeëindiging bij ouderen wordt het probleem met elegante termen omfloerst: “waardig sterven”, “voltooid leven”. Maar wat is dat eigenlijk? De meeste mensen kunnen helemaal niet terugkijken en zeggen: ik heb dit en dat bereikt, en nu is mijn leven af. Zo rationeel zijn we niet. Hoe weet je of iemand echt dood wil? En wat voor gevolgen heeft het als we dit als samenleving mogelijk maken? Zelfmoord – dat is het uiteindelijk toch – heeft een besmettelijk effect. Dat is bekend. Mensen doen elkaar na. Ook ben ik bang dat het een oneigenlijke oplossing voor allerlei problemen wordt: eenzaamheid, ziekte, armoede. De omgeving, de kinderen – ze zullen het nooit hardop zeggen, maar misschien weleens denken als hun oude moeder klaagt: je kunt er toch uit stappen? Er zou stilzwijgend een sociale druk kunnen ontstaan. Je moet sterk in je schoenen staan om daar weerstand aan te bieden.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

2 Wat moet ik doen?

‘Kijkend naar Shakespeares King Lear, waarin de zelfmoord van Gloster wordt gesaboteerd door zijn vermomde zoon Edgar, kreeg ik het idee voor mijn roman Winter in Gloster Huis. Tegenover een “vaarwelhotel” waar ouderen een einde aan hun leven kunnen laten maken, verrijst een plek waar dat gesaboteerd wordt: Gloster Huis. Mensen denken dat ze doodgaan, maar ontwaken dan daar.
Ik weet dat veel nabestaanden van zelfmoordenaars denken: hebben we genoeg gedaan, hadden we het kunnen verhinderen? In mijn boek gebeurt dat door bedrog, zoals in King Lear, maar ook door verleiding. Uiteindelijk komt het erop aan om mensen te laten zien dat er nog andere bestemmingen zijn dan het vaarwelhotel. Mijn hoofdpersoon Noor wil niet dood; ze wil alleen niet het leven leiden dat ze nu leidt. Gloster Huis biedt zo’n ander leven. Waarin mensen de tijd voor haar nemen, en waar zij ook iets voor een ander kan betekenen. Zo krijgt haar leven opnieuw betekenis.’


3 Wat mag ik hopen?

‘Al werkend aan deze roman heb ik me natuurlijk afgevraagd wat ik zelf zou doen als ik zeer gebrekkig en vereenzaamd oud zou worden. Of als ik een ernstige ziekte zou krijgen. Mijn broer kreeg kanker toen hij jonger was dan ik nu; hij takelde snel af en is inmiddels overleden. Hij had aanvankelijk moeite het te accepteren. Ik heb toen wel gedacht: ik hoop dat ik in zo’n situatie wat meer berusting zou tonen. Maar dat is makkelijk praten. Ik denk nu dat ik niet bang zal zijn voor de dood. Ik hoop het. Sommige mensen denken dat ik, omdat ik katholiek ben, een duidelijk en troostrijk beeld van het hiernamaals heb. Dat is niet zo. Misschien duurt het hiernamaals tien seconden, een ogenblik waarin je alles begrijpt en een ervaring van eeuwigheid hebt. Ik weet het niet.
Eenzaamheid lijkt me een valstrik. Ik kan me wel iets voorstellen bij de beslissing van Noor om naar het vaarwelhotel te gaan. We hebben allemaal genoeg donkere kanten om ons zo nu en dan de wanhoopsdaad te kunnen voorstellen. Daarom is iedereen zo ontsteld als een bekend iemand zelfmoord pleegt, zoals laatst Joost Zwagerman of Rogi Wieg. Niet omdat we het niet begrijpen, maar omdat we dat soms wél kunnen. Ik had deze roman niet kunnen schrijven als er niet ook een Gloster in mij schuilde.’


4 Wat is de mens?

‘De Engelsen zeggen dat een vrouw op haar trouwdag something old, something new, something borrowed, something blue moet dragen. Voor mijn romanpersonages geldt hetzelfde. Ze bestaan uit observaties – dat versta ik onder “something old”. Iets nieuws: mijn fantasie. Ik doe ook research, dat is wat ik leen. “Something blue” is iets van mezelf. Een verlangen, een pijnlijke herinnering, iets heel specifieks en intiems. Ik zal natuurlijk nooit vertellen wat dan precies; dan is het hele raadsel weg. Elk personage, hoe klein ook, wil ik leven inblazen.
Wat de mensen in mijn boeken gemeen hebben, is het vermogen tot veranderen. We denken vaak stellig te weten hoe we in elkaar zitten, en we denken ook dat dat nooit zal veranderen. Maar dat kan wel degelijk. Door een gewijzigde omstandigheid, een plotseling andere lichtval in het leven, een ontmoeting met precies de juiste persoon op precies het juiste moment. Tot op hoge leeftijd kunnen wij groeien. We moeten daarom meer respect hebben voor de crises op het einde van het leven. Ook daaruit kunnen we anders tevoorschijn komen.’