Home Mens en natuur Zoeken naar verantwoordelijkheid
Mens en natuur

Zoeken naar verantwoordelijkheid

Door Leon Heuts op 15 november 2012

Zoeken naar verantwoordelijkheid
06-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Een grote klimaatverandering dreigt, zeggen de klimatologen, als we er niet in slagen de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Het is nu aan de samenleving om verantwoordelijkheid te nemen, maar hoe doe je dat zonder de liberale beginselen van individuele vrijheid en vrije markt aan te tasten? Een zoektocht van politicologen, een klimatoloog en de issues manager van Shell. 

‘Het milieu is geen groot verhaal meer’, concludeerde Pieter Winsemius in 1998 in HP/De Tijd. Dat was in de jaren zeventig en tachtig wel anders. De nakende ondergang van het milieu was in de media een hot topic. Sinds het rapport Grenzen aan de Groei van de Club van Rome (1972), in pocketvorm een bestseller, was de verwachting dat ons – in het meest dramatische scenario – een ‘ecologisch Hiroshima’ te wachten zou staan. De apocalyptische visioenen bleken bij sommige wetenschappers zo sterk dat van objectieve rapportage en voorspelling geen sprake meer was. Het waren uitgerekend hun doemverhalen die het goed deden in de media. Toen ze aan waarheidsgehalte verloren, verbleekte de interesse. Einde verhaal – wat de media betreft.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Sinds kort is dat anders. Hoewel vele dreigingen achteraf niet bleken te bestaan of meevielen geldt dat zeer zeker niet voor het zogeheten ‘broeikaseffect’ – de opwarming van de aarde. Uit recente rapportages van ondermeer het VN-orgaan Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) blijkt dat de toenemende groei van broeikasgassen in de atmosfeer, met name koolstofdioxide, in deze eeuw een ernstig gevaar vormt voor het milieu. Het IPCC voorspelt een gemiddelde mondiale temperatuurstijging van anderhalf tot vijf graden Celsius in de 21ste eeuw. De gevolgen kunnen zijn: woestijnvorming, overstromingen, smeltend poolijs et cetera. Met name derdewereldlanden zouden zwaar worden getroffen. Het IPCC-rapport was groot nieuws. Het door Winsemius afgesloten verhaal bleek een vervolg te hebben. En het gaat hier niet om een wetenschappelijk slecht onderbouwde, apocalytische visie, aldus Joop Oude Lohuis, onderzoeker bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de IPCC-rapportage. Want hoewel een enkele dissidente wetenschapper zich tegen de uitkomsten heeft gekeerd, werkten honderden onderzoekers mee aan de laatste IPCC-conclusies. ‘Een brede wetenschappelijke consensus’, aldus Oude Lohuis.

De Amerikanen?

Nu klimatologen aan de bel trekken, is het aan de internationale samenleving om tot een oplossing te komen. Het lijkt echter schier onmogelijk om een milieubeleid op poten te zetten dat een ecologisch verantwoorde toekomst garandeert.

Oude Lohuis benadrukt dat veel op te lossen valt met technische mogelijkheden. ‘Maar daarvoor is een ingrijpende omslag nodig in de structuur van onze energievoorziening. Dat vereist stevige beslissingen van grote westerse landen.’

Maar grote westerse landen nemen niet graag stevige beslissingen  als het gaat om milieu. Natuurlijk valt er wat te reguleren en bij te sturen, maar het is ‘politieke zelfmoord om, bijvoorbeeld in een verkiezingsprogramma, drastische milieumaatregelen op te nemen’, aldus politicoloog en milieufilosoof Marius de Geus, verbonden aan de Universiteit Leiden. ‘Kiezers stemmen, veelal omdat ze te weinig kennis hebben van milieuzaken, met het oog op de korte termijn.’ En op korte termijn is bijna niemand bereid iets van de welvaart in te leveren en, nog belangrijker, niemand kan hen daartoe dwingen. We leven immers in een liberale democratie waarin de vrijheid van het individu om te consumeren, en die van de ondernemer om te produceren, belangrijke fundamenten zijn.

Is binnen een liberale democratie een consistent milieubeleid denkbaar? Wie die vraag wil beantwoorden, komt uit op één heikel punt: verantwoordelijkheid. Wie is verantwoordelijk voor – bijvoorbeeld – de reductie van broeikasgassen? Zijn dat de regeringen die een strikter milieubeleid moeten doorvoeren? De bedrijven die louter produceren en winstmaximalisatie nastreven? De burger die alleen maar denkt aan consumeren en het verwerven van luxe? De buren die zo nodig drie auto’s moeten hebben? De Amerikanen? De Europeanen? De Aziaten? Onze ouders? Onze kinderen?

Om enige universele ordening te krijgen in de gefragmenteerde vraag naar verantwoordelijkheid, ziet de Duitse filosoof Karl-Otto Apel een taak weggelegd. Zijn opdracht: probeer een universele maatstaf te vinden om daarmee een cultuuronafhankelijke en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid te dragen voor het milieu. En dat allemaal zonder de pijlers van de moderne samenleving – individuele vrijheid en democratie – aan te tasten.

Maar juist het begrip universele maatstaf is lastig in te vullen in een liberaal gedachtegoed. Eén maatstaf voor allen: dat riekt naar een totalitaire utopie, volgens Hans Achterhuis een shortcut naar Auschwitz en de goelag. De Geus kent de huiver: ‘Utopian Engineering is uit den boze in een liberale samenleving.’ Karl Popper ontmaskert vlak na de horror van de Tweede Wereldoorlog, de utopie in zijn The open society and its enemies. In een liberale samenleving past slechts piecemeal engineering: kleine stapjes vooruit, met consensus tussen verschillende belangengroeperingen, zonder al te radicale sprongen. Want dat laatste getuigt niet van verantwoordelijkheidsgevoel: radicalisme gaat altijd ten koste van de vrijheid van de civil society. Dat was ook de redenering van president Bush, toen hij het in Kyoto gesloten verdrag over vermindering van de uitstoot van broeikasgassen ‘dood’ verklaarde. Zijn verdediging luidde dat de normen van dit verdrag dermate hoog zijn, dat economische belangen op het spel staan. Hij trok zelfs openlijk de conclusies van het IPCC in twijfel. Op de vingers getikt door de Amerikaanse National Academy of Sciences gaf het Witte Huis toe dat het broeikaseffect bestaat en gaat miljoenen dollars reserveren voor onderzoek naar bestrijding ervan. Maar onderzoek is slechts een kleine, veilige stap: het nemen van daadwerkelijke maatregelen kost mondiaal gezien een astronomisch vermogen en kan niet worden opgelost met piecemeal engineering. Ter vergelijking: in het onlangs gepresenteerde Milieubeleidsplan 4 stelt milieuminister Jan Pronk dat voor maatregelen ter verbetering van het milieu tot 2030 ongeveer 20 miljard gulden nodig zal zijn. Alleen al voor Nederland.
Wat nu, vraagt De Geus zich af, als we met problemen zitten die dermate grootschalig zijn dat verregaande maatregelen noodzakelijk zijn? Is het dan niet juist onverantwoordelijk om kleine stapjes te zetten? ‘Je moet je afvragen of je dan consensus moet blijven nastreven. Om de boodschap van versobering over te brengen, moet de overheid niet bang zijn maatregelen te nemen die bij het bedrijfsleven slecht vallen.’

Shell-ethiek

Bedrijfsleven en verantwoordelijkheid. Tim van Kooten, issues manager bij Shell, heeft er geen problemen mee. ‘Ik ben een aanhanger van de dialoog’, aldus Van Kooten. Issues manager, een soort bedrijfsethicus, is bij de multinational een relatief nieuwe functie. Voor Van Kooten is het een bewijs van de evolutie die de oliemultinational doormaakt. ‘Shell is zich bewust van zijn rol in de maatschappij, en daarbij past maatschappelijk verantwoord ondernemen. ‘Een voorbeeld daarvan is het jaarlijkse Shell Report, een fraai vormgegeven jaarbalans die iedereen kan aanvragen en waarin ondermeer alle acties die de multinational onderneemt op het gebied van milieu – variërend van emissieverhandeling tot schoner produceren – worden gepubliceerd. Maar dialoog betekent voor Van Kooten niet het zoeken naar een cultuuronafhankelijke, universele maatstaf, zoals Apel die formuleerde. ‘Zoiets zou een belangeloos overleg impliceren, maar dat is volgens mij onmogelijk. Milieugroeperingen hanteren nou eenmaal een ander paradigma dan wij.’ Want Shell, aldus Van Kooten, heeft meer verantwoordelijkheden dan te zorgen voor een schonere productie. Ook de aandeelhouders moeten tevreden blijven, en dat kan slechts bij voldoende winst. Van Kooten: ‘Het kan niet zo zijn dat er maatregelen worden genomen die onze concurrentiepositie alleen maar verslechteren.’ Is belangeloos overleg niet mogelijk, het ‘verlichte eigenbelang’ ziet hij wel als een optie.

Daarbij past het streven naar duurzame ontwikkeling, waarin economische, sociale en milieubelangen hand in hand gaan. Dat is immers een teken van beschaving, aldus Van Kooten. Maar volgens de issues manager moet het dan gaan om kleine stapjes. Utopisch gedachtegoed kenmerkt volgens hem bepaalde milieugroeperingen. ‘Je ziet dat bijvoorbeeld al in de naam van de groene Vlaamse partij Agalev: “anders gaan leven”. Daaruit spreekt de wens van een soort Arcadië. Daarvoor ben ik veel te pragmatisch. En ook te optimistisch, want ik heb zeker niet het gevoel dat de wereld binnen vijf jaar ten onder gaat.’

‘Veel milieubewegingen richten zich nog steeds op single issues: het milieubelang. Ik zie dat bijvoorbeeld bij Milieudefensie, dat liever een robbertje wil knokken dan de dialoog opzoeken. Het vijandbeeld leeft sterk. De eisen die vervolgens worden gesteld zijn absurd hoog. Luchtfietserij soms. Waar zouden wij als bedrijf blijven als we die zouden inwilligen? Wat zouden wij moeten vertellen aan onze aandeelhouders? Of onze klanten als we de kosten van een ander beleid doorberekenen in de benzineprijzen? Aan hen zijn we ook verantwoordelijkheid verschuldigd. Ik plaats naast de deugdenethiek van Aristoteles en de plichtsethiek van Kant de verantwoordelijkheidsethiek zoals Shell die ontwikkelt in haar businessplan.’

Marius de Geus heeft weinig vertrouwen in de goede bedoelingen van Shell. Het is window dressing: je mooi voordoen voor de buitenwereld, de consument die met een schoon geweten benzine wil tanken. ‘Het is gevaarlijk om te verwachten dat bedrijven uit zichzelf keuzes maken die het milieu ten goede komen. Ze zullen dat alleen doen als ze daarmee hun marktaandeel vergroten.’

Van Kooten ziet juist niets in een sterk regulerende overheid. ‘Het bedrijfsleven moet de vrijheid krijgen zich te ontwikkelen. De overheid moet zich beperken tot raamwerkregulering. Grote bedrijven krijgen steeds beter door dat ze in een gemeenschap opereren. Ze zijn in staat zelf verantwoordelijkheid te nemen.’
De Geus: ‘Als Shell serieus meent dat het milieuvriendelijk wil zijn, dan moet de maatschappij Shell uitdagen om één miljard gulden te investeren in zonne-energie in plaats van de karige projecten die het bedrijf nu financiert.’ En als Shell geen radicale stappen wil nemen, uit ‘verantwoordelijkheidsgevoel’ voor aandeelhouders en klanten, dan stelt De Geus voor dat het bedrijf zich in ieder geval niet langer verzet tegen de ecotax. ‘De regel dat de vervuiler betaalt is heel pragmatisch. Daar zit niets moralistisch of arcadisch aan, en is toch ethisch te verantwoorden. Shell betaalt simpelweg voor de milieuschade die dit bedrijf aanricht.’

Marcel Wissenburg, collega-politicoloog van de Katholieke Universiteit Nijmegen en auteur van het boek Green Liberalism,  sluit zich aan bij het pragmatisme. ‘Verlicht eigenbelang houdt in dit geval in dat Shell kan vervuilen wat het wil, maar dat het er ook iets voor terugplaatst met minstens dezelfde waarde. Als je zoekt naar verantwoordelijkheid binnen het liberalisme, dan lijkt de ecotax mij een prima voorbeeld.’
Van Kooten: ‘Als alleen Nederland de ecotax invoert, dan gaat dat ten koste van onze internationale concurrentiepositie. Is dat rechtvaardigheid? Alleen als er een mondiale invoering is, dan is er wat mij betreft ruimte om te praten.’

Toekomstige generaties

Marius de Geus en Marcel Wissenburg zien zich geplaatst voor een dilemma. Hoe krijg je het als politicoloog voor elkaar strenge milieumaatregelen theoretisch te verbinden met liberale principes? De Geus, onder andere auteur van het boek Ecologische Utopieën, bepleit een ‘ongevaarlijke’ terugkeer van de utopie. Het is ondoenlijk om een concrete invulling te geven aan de ‘universele, cultuuronafhankelijke maatstaf’ van Karl-Otto Apel, maar de beeldende, esthetische kracht van de utopie kan werken als symbool. ‘Zet kunstenaars en schrijvers aan het werk om perspectieven te schetsen. Laat ze samenlevingen ontwerpen die ecologie als uitgangspunt hebben. Niet dat die ontwerpen bewaarheid moeten worden, want ik onderken de destructieve kracht van de utopie, maar ze kunnen wel een signaalfunctie hebben. Ik spreek overigens liever niet over utopieën, maar over wervende toekomstvisies.’ Wissenburg vindt ook dat er ‘meer gedroomd’ zou moeten worden in de politiek, maar precies daar waar de dromerijen concreet worden, start tussen beide de controverse. De Geus: ‘Ons huidige stelsel werkt slechts reactief. Daardoor lopen politieke partijen achter de feiten aan. Het is voor hen daarom onmogelijk om een constructief, op lange termijn gericht, milieubeleid ten uitvoer te brengen. De reden is dat toekomstige generaties en het niet-menselijke milieu in het huidige bestel geen stem hebben. Daarom zou een groep politici juist hen in het parlement moeten vertegenwoordigen.’ Wissenburg ziet dat niet zitten: ‘Is dat wel democratisch? Dat zou alleen zo zijn als die groep politici een evenredige afspiegeling zou zijn van die toekomstige generatie. Daar zouden dus ook de ondernemers van de toekomst een plaats in moeten krijgen. Volgens mij krijg je dan exact dezelfde patstelling als nu.’

Een andere aanpak is een speurtocht naar de axioma’s van het liberalisme. Wie dat doet, eindigt uiteindelijk bij het uitgangspunt: individuele vrijheid. Onaantastbaar, daar is iedereen van overtuigd, maar waarom betekent die vrijheid in toenemende mate materiële vrijheid? Want, beamen De Geus en Van Wissenburg, dat is de schaduwzijde van een succesvol liberaal systeem, dat naast ongekende welvaart ook relatieve sociale gelijkheid tussen burgers bracht. Ook de ‘gewone man’ kreeg mogelijkheden materie te verwerven; voor iedereen golden de drie basisrechten van de zeventiende-eeuwse filosoof John Locke, een van de grondleggers van het liberalisme: life, liberty and pursuit of happiness. De Geus: ‘Alexis de Tocqueville voorspelde in de negentiende eeuw dat bij sociale gelijkheid mensen zich willen onderscheiden door consumptie. Dat is wat Hans Achterhuis “mimetische verbeelding” noemt. Het is het “keeping up with the Jones”: als de buren een grote auto hebben, dan moeten wij er ook een. Bovendien, luxe is best fijn.’

Van Wissenburg daarentegen zoekt het in de overlevingsdrang van de mens: ‘in denken en doen nauwelijks verder dan een holbewoner voor wie elke dag een strijd is.’ De moderne mens handelt onbewust nog steeds hetzelfde: hoe meer bezit, maakt niet uit hoeveel, hoe meer afstand tussen hem en de hongerdood. Ook voor ondernemingen is die drang tot overleven eerste prioriteit: winsten moeten voortdurend toenemen, accumulatie staat boven alles. De Geus en Van Wissenburg noemen het een Lockeaanse invulling van het begrip liberalisme, met de nadruk op accumulatie. Wissenburg: ‘Bij Locke is de mens vooral een verwerver van bezit.’

Maar het is zeker niet de enige lezing van het liberalisme. Er zijn verschillende wortels. Bijvoorbeeld die van John Stuart Mill, die de nadruk legt op de kwaliteit van het bestaan. De Geus: ‘Volgens Mill hangt de kwaliteit van het leven niet slechts af van het welvaartsniveau of van economische groei. Hij bespreekt zelfs de mogelijkheden van een stationary economy, dus een nulgroei. Het liberalisme draait volgens Mill niet om individualisme, maar om individualiteit. Dat laatste hoeft niet per se gedragen te worden door hoeveel materie jij bezit. Het kan ook worden gedragen door de mate waarin jij als mens ethisch goed handelt.’

Precies daar is er ruimte voor verantwoordelijk handelen. Vrijheid en verantwoordelijkheid zijn twee kanten van dezelfde medaille: wie de vrijheid heeft om lange vliegreizen te maken, moet ook de verantwoordelijkheid nemen voor de enorme milieuverontreiniging die dat met zich meebrengt. De Geus roept op tot een prudente houding van de burger. Een aristotelisch gedachtegoed, dat oproept tot een zekere matigheid en soberheid met het vermijden van extreme vormen van consumptie; het zoeken naar een juist ‘midden’ tussen ascetisme en overconsumptie. Maar voor issues manager Tim van Kooten is die matigheid juist fnuikend voor individuele ontwikkeling. ‘Ik noem mezelf geen sober mens. Voor mij is dat juist een van de grote verworvenheden van het liberalisme: je eigen individualiteit vraagt juist om ontplooiing. Ik weet nog uit mijn jeugd dat een tocht naar het Zwarte Woud met een Volkswagenbus een groot avontuur was. Nu is het voor de meeste van ons mogelijk verre reizen te maken. Dat is toch fantastisch? Je ziet landen en culturen waar je vroeger nooit van had durven dromen.’

Global Manhattan

Van Kooten benadrukt zijn verantwoordelijkheid niet te willen ontlopen. Maar waar De Geus een aristotelische oproep tot matigheid prefereert, ziet Van Kooten in de milieuproblematiek een technische uitdaging. Van Kooten: ‘Laten we de mogelijkheid tot individuele ontplooiing niet doodmaken met numbercrunching over hoe vervuilend vliegen is. Laten we liever werken aan duurzame, technische oplossingen om vliegen schoner te maken.’

Biedt de techniek uitkomst? Aristoteles waarschuwde voor de hybris: voor de mens die zijn matigheid niet erkent en alle maat verliest. Maar hij was nog niet op de hoogte van de ongekende technologische mogelijkheden van de eenentwintigste eeuw. Volgens Wissenburg is het in ieder geval theoretisch denkbaar dat alle milieuproblemen technisch oplosbaar zijn. Maar de aristotelische maat kan dan voor altijd worden overschreden, met als gevolg een wereld met nauwelijks nog natuur, waarvan je je kunt afvragen wie zich er thuis voelt.

Wissenburg:’Het is heel goed denkbaar dat een mondiale stad duurzaam is, dus niet wordt bedreigd door ondergang. Maar de volgende vraag die je moet stellen is dan: willen wij wel wonen in een global Manhattan?’