Home Economie Zijn we te sober geworden?

Zijn we te sober geworden?

Door Marli Huijer op 27 maart 2013

Cover van 04-2013
04-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Het luxeleven is voorbij, tegenwoordig is Max Webers ‘protestantse ethiek’ van de matigheid onze leidraad. Goed voor de economie, maar is het ook goed voor ons?, vraagt Marli Huijer zich af.

De Miljonair Fair, de jaarlijkse super-de-luxe beurs in Amsterdam voor de allerrijksten, is ter ziele. Jarenlang was de beurs, die in 2002 voor het eerst haar deuren opende, een doorslaand succes. Tienduizenden bezoekers kwamen kijken naar de luxejachten, privévliegtuigen, peperdure auto’s, zwembaden en juwelen. De crisis maakte een einde aan het feestje; het bedrijf achter de Miljonair Fair is failliet. Dat feestje werd enkele maanden eerder al verstoord door kritische vragen van journalisten: was dat etaleren van rijkdom en luxe nog wel te verantwoorden in tijden van crisis?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Het is opmerkelijk hoe snel Nederlanders hun houding ten opzichte van rijkdom en luxe hebben veranderd. Gold Yves Gijrath, organisator en bedenker van de Miljonair Fair, tot voor kort als rolmodel voor succesvol ondernemerschap, nu steunen we massaal Jelle Brandt Corstius in diens oproep aan voormalig SNS-topman Sjoerd van Keulen om zijn bonus terug te geven. Ook de ingrijpende bezuinigingen roepen relatief weinig protest op. Soberheid en zorgvuldige planning van inkomsten en uitgaven worden als kernbegrippen voor het herstel van de Europese economie gezien.

Deze verandering in publieke moraal in Nederland en andere Noord-Europese landen heeft ongetwijfeld te maken met wat de Duitse socioloog Max Weber ‘de protestantse ethiek’ noemde, de ethiek die het vanaf de zestiende eeuw mogelijk maakte dat het moderne kapitalisme zich voorspoedig kon ontwikkelen. Het verschil met het zuiden, waar de kritiek op de ‘door het noorden opgedrongen’ bezuinigingen groeit, is opvallend.

Door de economische crisis speelt die protestantse ethiek opnieuw een dominante rol in landen met een van oorsprong protestantse cultuur: hun burgers zijn ervan doordrongen geraakt dat het belangrijk is om gedisciplineerd, en dus sober en rationeel, met geld om te gaan.
Hoe blij moeten we zijn met deze terugkeer van de protestantse discipline? Voor de economie zal het vast goed zijn. Maar voor waarden die niet in geld zijn uit te drukken, is het riskant. Onder morele druk kunnen ze zomaar verdwijnen.

Sober kapitalisme
De opvatting dat matigheid en rationaliteit nodig zijn om de economie te herstellen, is terug te voeren op De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme (1920). Weber heeft al meer studies over wereldreligies geschreven voordat hij aan dit boek begint. Steeds probeert hij te achterhalen hoe religieuze opvattingen en praktijken hebben bijgedragen aan een meer rationele organisatie van de cultuur. Welke elementen van onze kapitalistische cultuur kunnen we herleiden tot religieuze krachten?

In zijn zoektocht ontdekt Weber dat het kapitalisme beter gedijt onder het protestantisme dan onder het katholicisme. In landen met verscheidene religies blijken ondernemers, kapitaalbezitters en leidinggevenden in de economie merendeels protestant te zijn. De protestantse ethiek past kennelijk beter bij de geest van het kapitalisme dan de katholieke. De verklaring daarvoor vindt hij in het economisch rationalisme waartoe protestanten geneigd zijn: arbeid en kapitaal worden zo efficiënt mogelijk georganiseerd, op grond van een nauwkeurige boekhouding en zonder enige tijdverspilling. Die rationele organisatie van het werk vergt dat ook andere aspecten van de cultuur worden gerationaliseerd, zoals het recht, de techniek, de wetenschap, de administratie, de kunst – kortom, de hele cultuur.

Het economisch rationalisme wordt bovendien mogelijk gemaakt door een bepaald soort gedrag: de protestanten voelen zich geroepen om zich praktisch, efficiënt en verstandig te gedragen. Weber spreekt over een ‘ongebruikelijke zelfdiscipline’ die het protestantisme aan het individu oplegt: een zelfdiscipline die niet gericht is op het afzien van wereldse zaken, maar juist op het vermeerderen van wereldse goederen.

De bron van die wereldse discipline treft hij in de zestiende-eeuwse Reformatie, waarin de roep om hervorming binnen de katholieke kerk tot een scheuring leidt en het protestantisme ontstaat. De protestantse hervormers verwijten de katholieken dat ze te zeer gericht zijn op de andere wereld en daardoor hun wereldse plichten verzaken. De katholieke kloosterling die zijn leven in vroomheid aan God wijdt, wordt door de protestant neergezet als een liefdeloze egoïst die zich onttrekt aan de plichten in deze wereld. De enige levenswijze die volgens de protestanten voor God acceptabel is, is de vervulling van wereldse plichten die voortvloeien uit iemands plaats in deze wereld.

Weber omschrijft die plicht als een roeping, een verplichting die het individu hoort te voelen tegenover zijn beroepswerkzaamheden. Het hoogste levensdoel is om door onvermoeibare arbeid winst te behalen. Het is niet de bedoeling om dat geld vervolgens te spenderen, over de balk te gooien of ruimhartig aan goede doelen te geven. Nee, het beheer en vergroting van kapitaal door arbeid is een doel op zich en gaat daarom gepaard met een alomvattende soberheid: de plichtsgetrouwe protestant leeft sober, toont geen pracht of praal, werkt hard, uit geen heftige emoties, onthoudt zich van rituelen, geeft zich niet over aan drank of andere excessen, en gelooft niet dat zijn zonden in het hiernamaals vergeven zullen worden. Zijn roeping ligt volledig bij wereldse activiteiten.

Het kapitalisme floreert bij deze vorm van discipline. Het heeft niets aan mensen die ongedisciplineerd zijn of maar doen waar ze zin in hebben. Ook voor ondernemers die zonder scrupules rijkdom, status of erkenning najagen, is geen plaats binnen de protestantse ethiek van het kapitalisme. ‘Het ideaaltype van de kapitalistische ondernemer […] schuwt uiterlijk vertoon en nodeloze pracht en praal, zoals hij ook niet bewust kan genieten van zijn macht en zich eerder ongemakkelijk voelt bij het in ontvangst nemen van de uiterlijke tekens van het maatschappelijke aanzien dat hij geniet’, aldus Weber.

De ‘arbeid als roeping’, zoals Weber die omschrijft, is niet van nature gegeven. Hij kan ook niet door beloning tot stand worden gebracht. De enige manier om de roeping te bereiken is door een langdurige en intensieve opvoeding. De roeping vergt dat men van jongs af aan leert om zich te concentreren, zich te verplichten aan het werk, zich te disciplineren om zo min mogelijk tijd en geld te verkwisten, en te calculeren hoe de hoogste verdiensten kunnen worden behaald. De protestantse opvoeding levert de beste garantie om deze roeping te bereiken, aldus Weber.

Kredietcrisis
Wat betekent de protestantse ethiek voor de geest van het hedendaagse kapitalisme? De massale ontkerkelijking in de tweede helft van de twintigste eeuw, de roep om individuele vrijheid, het verzet tegen discipline en de enorme groei in rijkdom die westerse landen na de wederopbouw doormaakten, wekten de indruk dat we de protestantse ethiek van matigheid en rationale planning ver achter ons hadden gelaten. Geld moest rollen – in de wetenschap, de kunsten, in het bedrijfsleven, het onderwijs, de politiek en de media. Via televisie en internet konden we ons massaal vergapen aan de rijkdommen van popsterren en andere celebrities. Slechts een enkeling deed moeilijk over bonussen, topsalarissen of excessief verkwistende levensstijlen.

Tot de kredietcrisis uitbrak. Sindsdien zien we de oude, vertrouwde protestantse ethiek langzaam maar zeker terugkeren in de Europese cultuur. Na de jaren van overvloed en verkwisting zijn de jaren van matigheid en zelfbeheersing aangebroken. De ethiek van matigheid en zorgvuldige planning van inkomsten en uitgaven is in ere hersteld – met als hoogste doel de economie opnieuw te doen groeien. Net als in de tijd van Weber wordt die ethiek niet door kerkelijke instanties opgelegd, maar vormt zij onderdeel van de cultuur waarin wij leven. Politici en bestuurders voelen zich geroepen om de economie opnieuw op rationele leest te schoeien, burgers om zich soberder en bewuster te gedragen – hypotheken worden afgelost, grote aankopen geschrapt, spaarrekeningen gespekt en de verwarming gaat een graadje lager.

Individuen die zich niet naar de ethiek van matiging en rationaliteit gedragen, worden aangesproken op hun gebrek aan zelfdiscipline. Wat voorheen nog ‘veel verdienen’ heette, heet nu ‘graaien’ en is daarmee een van de grootste ondeugden van onze tijd geworden. Een goed salaris is in deze ethiek een verdienste, maar de bestuurder die miljoenen per jaar aan salaris of bonus opstrijkt kan rekenen op morele verontwaardiging.

Zuid-Europese landen die met financiële problemen kampen worden met eenzelfde houding van morele superioriteit bejegend: het zou hun aan discipline ontbreken, ze zouden op te grote voet leven en onvoldoende bereid zijn hun cultuur rationeler te organiseren.

Waarde zonder winst
Hoe wenselijk is de heropleving van de protestantse ethiek? Als we puur en alleen naar de groei van het economische systeem kijken, kunnen we content zijn met de terugkeer van de protestantse discipline: het kapitalisme vaart er wel bij. Critici van het neoliberalisme zullen verheugd vaststellen dat deze discipline ons ook minder gevoelig maakt voor de begeertes die de vrije markt opwekt. ‘We hebben zelfbeheersing en maatgevoel nodig om ons niet te laten meeslepen door de utopische beloften van de markt’, stelt filosoof Hans Achterhuis in zijn boek De utopie van de vrije markt – daarmee het belang van de terugkeer van de protestantse ethiek onderschrijvend.

De heropleving van de protestantse ethiek heeft ook nadelen, zoals Weber al laat zien. Het hoogste goed in deze ethiek is: door hard werken veel geld verdienen in combinatie met een strikt mijden van spontaan genot. Voor hedonisme of streven naar een plezierig of goed leven is geen plaats. Activiteiten die geen geld opleveren, worden als verspilling gezien; alles is gericht op behoud en vergroting van het kapitaal.

Vertaald naar onze tijd betekent deze ethiek van ‘in soberheid geld verdienen’ dat we afstand doen van zaken die geen geld opleveren, ook al zijn ze aantoonbaar waardevol voor het geestelijke of sociale leven. Denk aan theateropvoeringen en opera’s die meer kosten dan ze opleveren, boeken waar weinig lezers voor zijn, wetenschappelijk onderzoek dat niet tot winst leidt, carnaval of andere feesten waar de drank rijkelijk vloeit, gesubsidieerde wijkcentra, kleine en daarom dure scholen, of aan musea met zeldzame collecties maar weinig bezoekers. Alles zonder aanwijsbare winst is meteen ook zonder waarde.

Een ander nadeel is dat iedereen die niet met de protestantse discipline is grootgebracht, verloren is voor de roeping. Superrijken, luie donders, blingblingliefhebbers, rokers, mensen met overgewicht of een bourgondische levensstijl passen niet binnen de protestantse ethiek en worden steeds vaker als paria’s weggezet. Zoals ook de Zuid-Europese cultuur, die eerder katholiek dan protestant is, op afstand wordt gezet en moet boeten voor haar gebrek aan protestantse discipline.

De wereldse discipline, die burgers en instituties zichzelf en anderen vandaag de dag opleggen, past opnieuw binnen de geest van het kapitalisme. Nederland gaat voorop in de strijd tegen verkwisting en gebrek aan discipline. De houding van ‘genieten mag’ heeft plaatsgemaakt voor een streng afzien van luxe en van zaken die geen geld opleveren. Het gevaar daarvan is dat waarden als esthetiek, gastvrijheid, genot, gulheid, spontaniteit of generositeit verloren gaan, waardoor het leven een stuk kaler wordt. Misschien kunnen we dat voorkomen door de protestantse discipline te verbinden met katholieke vormen van discipline, waarin verkwisting steeds wordt gevolgd door een zelfverkozen boetedoening. Verspilling is dan geen reden tot veroordeling, maar iets wat er periodiek bij hoort. Zelfs in tijden van crisis.